Volg ons op YouTube

Waar is de ware kerk o Heere (deel 2)

‘En laat ons onze onderlinge bijeenkomst niet nalaten, gelijk sommigen de gewoonte hebben, maar elkander vermanen; en dat zoveel te meer, als gij ziet, dat de dag nadert, Hebr. 10:25.’

Diep in gedachten over de droom die ik droomde zag ik als het ware de jongeman voor mij. Ik zag hoe hij in gesprek was met een evangelist. De boodschap van zonde en genade hadden zijn hart geraakt. Het zaad van Gods Woord was gestrooid, zou het ooit ontkiemen? De Heere Zelf heeft gezegd in Zijn Woord: ‘Want gelijk de regen en de sneeuw van den hemel nederdaalt, en derwaarts niet wederkeert; maar doorvochtigt de aarde, en maakt, dat zij voortbrenge en uitspruite, en zaad geve den zaaier, en brood den eter; Alzo zal Mijn woord, dat uit Mijn mond uitgaat, ook zijn, het zal niet ledig tot Mij wederkeren; maar het zal doen, hetgeen Mij behaagt, en het zal voorspoedig zijn in hetgeen, waartoe Ik het zende, Jes. 55:10,11.’ Zou deze jongen, die geraakt is in het hart, zijn toevlucht nemen tot de Heere Jezus of zou hij zich afschudden als een natte hond en doorgaan in de weg waarin hij zo lang geleefd heeft? Deze jongen zou mensen moeten ontmoeten die Hem het goede voorbeeld geven in woord en daad. Zou hij ooit nog een keuze kunnen maken voor een kerkelijke gemeente in zijn dorp?

Zo diep in gedachten tussen slapen en waken, kwam ik in een dromende toestand, waarbij het verhaal zich vervolgde. Ik zag de jongeman en terwijl de droom zich ontwikkelde was het alsof ik zelf die jongeman was, al beleefde hij dingen die ik persoonlijk niet zo heb beleefd maar wel ken vanuit de gesprekken en lessen die ik leerde bij alles wat ik gehoord en gezien heb. Daar zat hij voor zijn bed al bladerend door zijn gekregen Bijbel. Hij las hardop en het was alsof ik het zelf las, ja ik zag mijzelf daar zitten. Het was de geschiedenis van Filippus en de Moorman. De Heilige Geest had Filippus gezonden naar de woeste weg die liep van Jeruzalem naar Gaza. Daar reed een wagen en op die wagen zat een zwarte man, het was een machtig man, de kamerling van Candacé, de koningin van de Moren. Hij was naar Jeruzalem geweest en keerde nu weer terug en zat onderweg te lezen in de boekrol van Jesaja. De Heilige Geest stuurt Filippus naar deze wagen en hij hoort hoe de man hardop leest uit de boekrol. Dan vraagt Filippus: “Begrijpt u eigenlijk wel wat daar staat?” De Moorman reageert: “Hoe zou ik dat kunnen als mij niet iemand onderwijst?” Hij vraagt Filippus op de wagen te komen en samen lezen ze de volgende woorden: ‘Hij is gelijk een schaap ter slachting geleid; en gelijk een lam stemmeloos is voor dien, die het scheert, alzo doet Hij Zijn mond niet open. In Zijn vernedering is Zijn oordeel weggenomen; en wie zal Zijn geslacht verhalen? Want Zijn leven wordt van de aarde weggenomen.’ “Van wie zegt de profeet dit, van zichzelf of van iemand anders?” Dan begint Filippus te spreken en verkondigt hem Jezus. Terwijl de jongeman voor zijn bed dit leest, kijkt hij omhoog en zegt, ja, Jezus is het Lam, daar vertelde de man op straat over. Hij moest Zijn leven geven om zondaren te redden. Ik zie hoe de jongeman zijn handen omhoogsteekt en roept: “O God hier ben ik, ik wil U kennen maar weet niet hoe het moet.” Zijn Bijbel valt van zijn schoot en slaat dicht. De jongen raapt zijn Bijbel op en bladert naar het gedeelte wat hij las maar hoe hij ook bladert, hij vindt het niet. Dan leest hij zomaar een paar willekeurige verzen. Het is de geschiedenis van de stokbewaarder. Vol aandacht leest hij hoe deze man, die in radeloosheid een einde aan zijn leven wilde maken aan de voeten valt van Paulus en Silas en zegt: “Lieve heren, wat moet ik doen, opdat ik zalig worde?” Het antwoord klinkt zo eenvoudig: “Geloof in de Heere Jezus Christus en gij zult zalig worden, gij en uw huis.” De jongeman is verwonderd het is alsof hij weer op straat staat en de woorden van de evangelist hoort. Hij slaat zomaar een bladzijde om en leest: ‘God dan, de tijden der onwetendheid overzien hebbende, verkondigt nu allen mensen alom, dat zij zich bekeren. Daarom dat Hij een dag gesteld heeft, op welken Hij den aardbodem rechtvaardiglijk zal oordelen, door een Man, Dien Hij daartoe geordineerd heeft, verzekering daarvan doende aan allen, dewijl Hij Hem uit de doden opgewekt heeft, Hand. 17:30,31.’ Als hij dit leest, klinken de woorden van de evangelist in zijn oren: “Het is nu vijf voor twaalf, we hebben nog een korte tijd en misschien moet je vandaag nog sterven. Wanneer ga je naar je kamer, sluit je de deur achter je, buig je je knieën en belijd je de Heere God al je zonden? Jongen maak toch ernst, nu is het nog niet te laat. Roep tot de Heere, belijd je zonden en geloof dat het bloed van Jezus Christus reinigt van alle zonden. Hier, neem deze Bijbel mee en lees hem als een persoonlijke liefdesbrief van God uit de hemel.

Hij wil niet dat je verloren gaat maar schenkt je eeuwig leven in Zijn Zoon. Het is of verwerpen of aannemen!” De jongeman valt op zijn knieën, daar belijdt hij zijn zonden en roept tot de Heere. Hij vertelt in eenvoudige woorden dat hij niet meer wil leven zoals hij geleefd heeft. Hij begrijpt dat hij zonder de Heere Jezus verloren moet gaan en hij roept: “Heere ik geloof, wilt U mijn geloof sterker maken door uw Woord. Wilt u mij meer laten zien wie U bent en hoe U wilt dat ik leven zal.” Als hij nogmaals door zijn Bijbel bladert leest hij het gebed dat de Heere Jezus bad tot Zijn Vader. Een stille vrede komt er in het hart van deze jongeman als hij leest: ‘Rechtvaardige Vader, de wereld heeft U niet gekend; maar Ik heb U gekend, en dezen hebben bekend, dat Gij Mij gezonden hebt. En Ik heb hun Uw Naam bekend gemaakt, en zal Hem bekend maken; opdat de liefde, waarmede Gij Mij liefgehad hebt, in hen zij, en Ik in hen, Joh. 17:25,26.’

Stil en verwondert dankt de jongeman de Heere met heel zijn hart en één ding weet hij zekere, iets kostbaarder als een Bijbel heeft hij nog nooit vastgehad. Werkelijk een liefdesbrief uit de hemel. Wat een wonder dat hij deze man ontmoet heeft en van hem een Bijbel kreeg. Wat een wonder dat de Heere God op deze manier heeft laten zien dat Hij niet wil dat hij verloren gaat maar hem het eeuwige leven schenkt.

De droom gaat verder, het is alles zo levensecht, ik beleef hoe de jongeman steeds opnieuw de drukte van het dorp verlaat en in het bos gaat wandelen, hij praat hardop met de Heere God, leest in zijn Bijbel, soms loopt hij te huilen van verwondering en dan ineens zingt hij het uit van blijdschap. Wat is de Heere goed voor deze jongen. Ik zie mijzelf lopen vanaf het bos naar huis, verschillende kerken staan er langs de route. Ik stop bij de verschillende kerken en lees wat er op de bordjes staat. Hervormde Gemeente, verderop staat een Gereformeerde Gemeente en terwijl ik verder loop passeer ik nog een Baptisten kerk, een Evangeliegemeente en een Gereformeerde Gemeente in Nederland, ik begrijp niet goed wat al die verschillende kerken van elkaar onderscheidt en toch voel ik diep vanbinnen een verlangen om eens in zo’n kerk naar binnen te gaan.

Terwijl ik bij een volgend kerkgebouw in gedachten verzonken sta, komt er een jongen aanfietsen. Achterop heeft hij een doosje. Hij stopt en groet mij. Bovenop zie ik een zwart boekje liggen, het lijkt op mijn Bijbel. De jongen pakt de doos en loopt naar een grote container waarin hij de doos neerzet. Ik vraag hem of hij alles bij het oud papier achterlaat, waarop de jongen aangeeft dat het allemaal rommel is. Hij groet en fietst weg. Ik loop naar de container en pak het zwarte boekje. Psalmen, staat erop. Ik blader er doorheen en ontdek dat het vol staat met liederen die gaan over de Heere God en de geschiedenissen uit de Bijbel. Achterin is het meer een boek waarin allerlei onderwijs staat. Verrast neem ik het mee en thuisgekomen blader ik door het boekje. Verwondert lees ik de volgende artikelen die door iemand onderstreept zijn:

27. Van de algemene Christelijke Kerk

Wij geloven en belijden een enige katholieke of algemene Kerk, dewelke is een heilige vergadering der ware Christgelovigen, al hun zaligheid verwachtende in Jezus Christus, gewassen zijnde door Zijn bloed, geheiligd en verzegeld door den Heiligen Geest. Deze Kerk is geweest van den beginne der wereld af, en zal zijn tot den einde toe; gelijk daaruit blijkt, dat Christus een eeuwig Koning is, Dewelke zonder onderdanen niet zijn kan. En deze heilige Kerk wordt van God bewaard, of staande gehouden, tegen het woeden der gehele wereld; hoewel zij somwijlen een tijdlang zeer klein en als tot niet schijnt gekomen te zijn in de ogen der mensen; gelijk Zich de Heere gedurende den gevaarlijken tijd onder Achab zevenduizend mensen behouden heeft, die hun knieën voor Baäl niet gebogen hadden. Ook mede is deze heilige Kerk niet gelegen, gebonden, of bepaald in een zekere plaats, of aan zekere personen, maar zij is verspreid en verstrooid door de gehele wereld; nochtans samengevoegd en verenigd zijnde met hart en wil in één zelfden Geest, door de kracht des geloofs.

28. Dat een iegelijk schuldig is zich bij de Kerk te voegen

Wij geloven, aangezien deze heilige vergadering is een verzameling dergenen die zalig worden, en dat buiten haar geen zaligheid is, dat niemand, van wat staat of kwaliteit hij zij, zich behoort op zichzelven te houden, om op zijn eigen persoon te staan; maar dat zij allen schuldig zijn zichzelven daarbij te voegen en daarmede te verenigen; onderhoudende de enigheid der Kerk, zich onderwerpende aan haar onderwijzing en tucht, den hals buigende onder het juk van Jezus Christus, en dienende de opbouwing der broederen, naar de gaven die hun God verleend heeft, als onderlinge lidmaten van één zelfde lichaam. En opdat dit te beter zou kunnen onderhouden worden, zo is het ambt aller gelovigen, volgens het Woord Gods, zich af te scheiden van degenen die niet van de Kerk zijn, en zich te voegen tot deze vergadering, het zij op wat plaats dat God ze gesteld heeft; ook al ware het zo, dat de magistraten en plakkaten der prinsen daartegen waren, en dat de dood of enige lichamelijke straf daaraan hing. Daarom, al degenen die zich van haar afscheiden of niet daarbij voegen, die doen tegen de ordinantie Gods.

29. Van het onderscheid en de mertekenen der ware en valse kerk

Wij geloven dat men wel naarstiglijk en met goede voorzichtigheid, uit den Woorde Gods, behoort te onderscheiden welke de ware Kerk zij; aangezien alle sekten die heden ten dage in de wereld zijn, zich met den naam der Kerk bedekken. Wij spreken hier niet van het gezelschap der hypocrieten, welke in de Kerk onder de goeden vermengd zijn, en intussen van de Kerk niet zijn, hoewel zij naar het lichaam in haar zijn; maar wij zeggen dat men het lichaam en de gemeenschap der ware Kerk onderscheiden zal van alle sekten welke zeggen dat zij de Kerk zijn. De merktekenen, om de ware Kerk te kennen, zijn deze: zo de Kerk de reine predikatie des Evangelies oefent; indien zij gebruikt de reine bediening der sacramenten, gelijk ze Christus ingesteld heeft; zo de kerkelijke tucht gebruikt wordt, om de zonden te straffen. Kortelijk, zo men zich aanstelt naar het zuivere Woord Gods, verwerpende alle dingen die daartegen zijn, houdende Jezus Christus voor het enige Hoofd. Hierdoor kan men zekerlijk de ware Kerk kennen, en het komt niemand toe zich daarvan te scheiden. En aangaande degenen die van de Kerk zijn, die kan men kennen uit de merktekenen der Christenen; te weten, uit het geloof, en wanneer zij, aangenomen hebbende den enigen Zaligmaker Jezus Christus, de zonde vlieden en de gerechtigheid najagen, den waren God en hun naaste liefhebben, niet afwijken noch ter rechter- noch ter linkerhand, en hun vlees kruisigen met zijn werken. Alzo nochtans niet, alsof er nog geen grote zwakheid in hen zij; maar zij strijden daartegen door den Geest al de dagen huns levens, nemende gestadiglijk hun toevlucht tot het bloed, den dood, het lijden en de gehoorzaamheid van den Heere Jezus, in Denwelken zij vergeving hunner zonden hebben, door het geloof in Hem. Aangaande de valse kerk, die schrijft zich en haar ordinantiën meer macht en autoriteit toe dan den Woorde Gods, en wil zich aan het juk van Christus niet onderwerpen; zij bedient de sacramenten niet gelijk Christus in Zijn Woord verordend heeft, maar zij doet daar af en toe, gelijk als het haar goeddunkt; zij grondt zich meer op de mensen dan op Christus; zij vervolgt degenen die heiliglijk leven naar het Woord Gods, en die haar bestraffen over haar gebreken, gierigheid en afGoderijen. Deze twee kerken zijn lichtelijk te kennen, en van elkander te onderscheiden.

Blij met dit geweldige onderwijs neem ik mijzelf voor om op zoek te gaan naar deze ware kerk. Een kerk waar gelovigen bij elkaar komen die belijden dat het bloed van Jezus Christus hen gewassen heeft van al hun zonden. Een kerk waar allemaal mannen en vrouwen zitten zoals die Filippus, Paulus en Barnabas. Mensen die vol zijn van hun Zaligmaker en een verlangen hebben dat ook anderen hun Zaligmaker leren kennen. Mensen die ook gebroken hebben met de zonden en alles van de wereld. Wat apart dat ik nu al zoveel jaren in dit dorp woon en nog nooit geweten heb dat er zo’n kerk bestaat…

Met gemengde gevoelens word ik wakker. Wat een droom, aan de ene kant heb ik gezien hoe deze jongeman rust vond bij de God van hemel en aarde door te geloven dat zijn zonden om Christus wil vergeven zijn. Maar dan nu die zoektocht, hoe zou dat aflopen? Deze droom moet vervolgd worden.

Wilco Vos Veenendaal 26-04-2016