Volg ons op YouTube

de farizeeër en de tollenaar.

‘En Hij zeide ook tot sommigen die bij zichzelven vertrouwden dat zij rechtvaardig waren en de anderen niets achtten, deze gelijkenis: Twee mensen gingen op in den tempel om te bidden; de een was een farizeeër en de ander een tollenaar. De farizeeër staande, bad dit bij zichzelven: O God, ik dank U dat ik niet ben gelijk de andere mensen: rovers, onrechtvaardigen, overspelers, of ook gelijk deze tollenaar; Ik vast tweemaal per week; ik geef tienden van alles wat ik bezit. En de tollenaar van verre staande, wilde ook zelfs de ogen niet opheffen naar den hemel, maar sloeg op zijn borst, zeggende: O God, zijt mij zondaar genadig. Ik zeg ulieden: Deze ging af gerechtvaardigd in zijn huis, meer dan die; want een ieder die zichzelven verhoogt, zal vernederd worden, en die zichzelven vernedert, zal verhoogd worden, Luk. 18:9-14.’

Het onderwijs dat de Heere Jezus ons heeft gegeven is zo helder, zo scherp en tegelijk zo vol liefde. Hij wond er geen doekjes om, streelde mensen niet over de bol en stuurde hen niet met een ingebeelde hemel naar de hel. Zijn prediking is daarop gericht dat mensen tot het inzicht komen dat zij zondig zijn en een Verlosser nodig hebben, opdat zij zich bekeren van hun zonden en geloven in de Heere Jezus als hun Verlosser. In deze gelijkenis richt Hij zich in het bijzonder op hen die menen rechtvaardig te zijn, zij die zichzelf beter vinden dan een ander. Deze geschiedenis houd ons een spiegel voor, ben ik zoals die farizeeër of zoals die tollenaar?

Farizeeërs waren mensen die de wet goed hadden bestudeerd en streng toezagen op de naleving daarvan, zij waren afgescheiden van het gewone volk. We zien zo’n farizeeër de tempel binnengaan, de plaats waar men heenging om te offeren en te bidden. Wat een heerlijke plaats zocht deze farizeeër op. Waar kunnen we beter zijn dan daar waar God aanbeden wordt? We zien hem daar staan, fier rechtop met het hoofd omhoog en horen hem luidkeels spreken: ‘O God, ik dank U dat ik niet ben gelijk de andere mensen: rovers, onrechtvaardigen, overspelers, of ook gelijk deze tollenaar; Ik vast tweemaal per week; ik geef tienden van alles wat ik bezit.’ Zo op het eerste gezicht zouden we denken dat deze farizeeër dankbaar is. Hij dankt God, maar als we beter luisteren dan zien we dat het niets anders is dan een roemen in zichzelf. Het is geen gebed dat aangenaam is voor de Heere. ‘God is een Geest, en die Hem aanbidden, moeten Hem aanbidden in geest en waarheid, Joh. 4:24.’ De geest van ootmoed en nederigheid wordt hier niet gevonden het is niet anders dan een zichzelf verheffen boven andere mensen. Deze farizeeër denkt dat hij vroom is, hij vergelijkt zichzelf met openbare zondaren, waardoor het lijkt dat hij beter is. Hij is een man van de wet, doet voor het oog zijn uiterste best om de wet te houden en kijkt streng toe of anderen de wetten niet overtreden. Toch is deze farizeeër nooit ontdekt aan zijn eigen boze hart. Hij beseft niet dat hij hier staat te huichelen, hij ziet laag neer op rovers, onrechtvaardigen, overspelers en tollenaars en ziet niet in dat zijn hart vol is met dezelfde zonden. Hij heeft het best met zichzelf getroffen en beroemt zich daarop dat hij wekelijks vast en zijn tienden netjes geeft. Hij heeft de heldere boodschap van de Heere Jezus niet begrepen. ‘Ik wil barmhartigheid, en niet offerande; want Ik ben niet gekomen om te roepen rechtvaardigen, maar zondaars tot bekering, Matth. 9:13.’ Maar lieve man, zie je dan niet in dat de Heere Jezus gekomen is om zondaren zalig te maken? Hoe verschrikkelijk, deze man heeft alleen maar oog voor zichzelf en het ergste is dat hij niet hoe zwart zijn hart is. Hij heeft niet in de gaten dat hij met al zijn vrome werken voor eeuwig verloren moet gaan.

Daar zien we nog iemand de tempel binnenkomen het is een tollenaar, onder het joodse volk een gehaat persoon. Het was iemand die met de vijand heulde, een overloper die werkte voor de Romeinen. Een tollenaar was belastinginner en mocht iedereen aanhouden om te zien wat zij bij zich hadden en mocht zelf weten hoeveel belasting hij daarover vroeg. Over de rug van hun eigen volk werden zij rijk, begrijpelijk dat de mensen deze tollenaren verafschuwden. En zo zien we hier een tollenaar, die bestempeld wordt als een verrader en oplichter, de tempel binnen komen. De fierheid die we zagen bij de farizeeër is hier niet te vinden, op een afstand blijft hij staan. Zijn ogen zijn naar beneden geslagen en dan zien we hem op zijn borst slaan en uitroepen: ‘O God, zijt mij zondaar genadig.’ Wie kent het verdriet in het hart van deze man? Wie kent de verslagenheid van zijn hart en het gevoel over zijn zonden? Hij slaat op zijn borst, de plaats waar zijn zondige hart zich bevind en roept het uit. ‘O God’.

Het zijn dezelfde woorden als die van de farizeeër maar wat een verschil van lading. Het hart van de farizeeër was vol hoogmoed en het hart van deze man is één grote puinhoop. Het stormt daarbinnen, hier staat een schuldige man, een man die gezondigd heeft tegen de levende God. ‘O God, wees mij zondaar genadig.’ “Heere ik heb gezondigd, ik ben schuldig en heb het verdiend om verloren te gaan. Ik heb mijn volk verlaten om geld te verdienen en heb hen bedrogen, maar ach Heere u kent mijn hart en weet wat daarin woont. Zou ik mijn zonden kunnen tellen? Heere mijn hart is zwart, o wees mij toch genadig.” Letterlijk staat er: ‘O God, wees verzoenend jegens mij’ In Psalm 79:9 horen we Asaf uitroepen: ‘Help ons, o God onzes heils, ter oorzake van de eer Uws Naams; en red ons en doe verzoening over onze zonden, om Uws Naams wil.’

Help ons, barmhartig Heer’,

Uw groten Naam ter eer;

Uw trouw koom’ ons te stade;

Verzoen de zware schuld,

Die ons met schrik vervult;

Bewijs ons eens genade.

De tollenaar had niets waarop hij zich kon beroemen, hij kwam met legen handen tot een God die met de zonde geen gemeenschap kan hebben maar verzoening geeft aan allen die tot Hem komen met een gebroken en verslagen hart.

Zo horen we het uit de mond van de Heere Jezus: ‘Ik zeg ulieden: Deze ging af gerechtvaardigd in zijn huis, meer dan die; want een ieder die zichzelven verhoogt, zal vernederd worden, en die zichzelven vernedert, zal verhoogd worden.’ De tollenaar kwam als een gebroken man en zocht niets anders dan verzoening, hij ging af gerechtvaardigd. Met andere woorden, hij had verzoening gevonden en kon in vrede naar zijn huis terugkeren. O wat een hemelse vreugde zal zijn hart vervuld hebben, daar ging hij, in zichzelf de grootste van de zondaren, naar huis met een hart vol liefde, God had hem genade bewezen. Wat zal hij geroemd hebben in de overvloeiende genade voor de grootste der zondaren. Als het voor mij kan dan kan het voor iedereen. Als hij nu de farizeeër tegen zou komen dan zou hij het hem vertellen, ik heb genade gevonden, en het is er ook voor jouw. Maar ach, arme farizeeër hij ging naar huis, voldaan in zichzelf met een hart wat de liefde van God niet kende. Wat zou hij zeggen als de tollenaar hem zou vertellen over zijn hemelse blijdschap? De farizeeër zou in één klap korte metten maken met het werk dat God in het hart van de tollenaar gewerkt had. Maar wonder van genade, dat wat God begonnen is zal Hij voleinden. De tollenaar kon zijn zaligheid nog geen dag vasthouden, maar God hield hem vast. Het was met genade begonnen en het zou in genade eindigen.

‘Ik ben niet gekomen om te roepen rechtvaardigen, maar zondaren tot bekering, Luk. 5:32.’ Lieve vrienden, wat een ernstige waarheid bevatten deze woorden als u nog leeft als een farizeeër en wat een heerlijke boodschap als u zichzelf niet kunt verheffen boven de tollenaar. Hoe staat het met u? Kunt u nog laag neerzien op andere mensen, op dieven, hoeren, dronkaards of moordenaars? Of roept u het uit: “O God, in mijn hart leeft al dat kwaad, vergeef mij al mijn zonden.” Er is maar één antwoord mogelijk. Als u nog meent een goed mens te zijn dan is er voor u geen genade. Als u nog meent uw best te moeten doen om genade te verkrijgen, dan is er ook voor u geen genade. Als u net als de tollenaar op uw borst moet slaan en uitroept; “o God, wees mij zondaar genadig,” dan is er genade voor u. ‘De offeranden Gods zijn een gebroken geest; een gebroken en verslagen hart zult Gij, o God, niet verachten, Ps. 51:19.’

Wat een scheiding brengt deze eenvoudige gelijkenis aan. Er is één God er was één tempel en twee mensen, allebei zondaren de één had geen last van zijn zonden en de ander ging er onder gebukt, de één ging naar huis zoals hij was gekomen, de ander kwam belast en beladen en ging gerechtvaardigd naar huis. Voor hem zijn de woorden in vervulling gegaan. ‘Komt herwaarts tot Mij, allen die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven, Matth. 11:28.’

Wat een onuitsprekelijk wonder, zondaren zijn welkom bij Jezus, zij vinden rust voor hun ziel. Levi en Zacheüs, beide tollenaren, kwamen tot de Heere Jezus en vonden genade bij Hem. In Markus 2:15 lezen we dat er vele tollenaren en zondaren de Heere Jezus gevolgd waren. ‘En het geschiedde als Hij aanzat in deszelfs huis, dat ook vele tollenaren en zondaren aanzaten met Jezus en Zijn discipelen; want zij waren velen en waren Hem gevolgd.’

Een veel besproken onderwerp is het komen tot Jezus, mag ik komen zoals ik ben, moet ik eerst een bepaalde hoeveelheid zondekennis hebben, moet ik wachten totdat de Heere mij trekt? Dit zijn vragen die kunnen opkomen in een hart dat werkelijk om God verlegen is. Jammer dat de Bijbelse waarheid zo verdraaid en verwaterd is geraakt. De boodschap die de Heere bracht, was zo eenvoudig. ‘Bekeert u en gelooft het Evangelie, Mark. 1:15.’ U en ik, wij worden opgeroepen om onszelf te bekeren van onze zonden en in het geloof tot de Heere Jezus te gaan. Deze oproep komt honderden malen voor in de Bijbel. Is zalig worden dan mensenwerk? Nee, zalig worden is honderd procent genade. Er is alleen genade omdat God de Vader Zijn Zoon naar deze aarde zond en Hij nam de schuld op Zich en wilde sterven in de plaats van zondaren. Op het kruis van Golgotha is de toorn van God uitgegoten over de Heere Jezus Christus. Hij is gestorven en begraven, Hij is opgestaan en opgevaren naar de Hemel. Opdat een ieder die in Hem gelooft niet verloren gaat maar eeuwig leven ontvangt. Hij alleen is de bron van zaligheid. Er is buiten de Heere Jezus geen zaligheid te vinden. Wie meent te leunen op eigen krachten, inzichten, goede werken een bekering of geloof, zal voor eeuwig verloren gaan. Alle mensen die vijandig zijn tegenover het kruis van Golgotha moeten voor eeuwig pijn lijden in de hel. O wat een heerlijke boodschap, er is verzoening in het dierbare bloed van het lam. Kom dan, laat alles wat geen Jezus is los, bekeert u en spoed u naar Hem.

Hebt u een hart vol zonden en gelooft u dat u om eigen schuld voor eeuwig verloren moet gaan? Laat u niet tegenhouden door de duivel die u van alles wijs maakt, laat u niet ontmoedigen doordat wat u hoort en ziet van de farizeeërs maar zoek het daar waar ook de tollenaar het zocht. Zoekt de Heere, stort uw hart voor Hem uit en bid; “o God, wees mij zondaar genadig” en Hij zal u genadig zijn.Vernedert u voor den Heere, en Hij zal u verhogen, Jak. 4:10.’

Misschien is het bij u anders, u gaat naar de kerk, leest de Bijbel en bid elke dag. Toch is uw hart zo ongevoelig. Uw zorgen gaan uit naar uw eventuele partner, uw studie, gezin, werk, geld of carrière. U gelooft wel dat u gezondigd hebt en dat u God nodig hebt maar ach dit geloof zit alleen in uw verstand. Misschien, bent u helemaal niet zo bezig met uw carrière, u leest veel in de Bijbel hebt misschien wel uw werk gemaakt van uw godsdienst. Maar als het gaat over de verslagenheid van de tollenaar en zijn berouw over de zonden dan weet u daar niets van. Overdenk toch ernstig uw toestand, ieder ogenblik kan uw laatste zijn en dan zult u verschijnen voor de levende God. Is het dan wel met uw ziel? Hebt u werkelijk leren schuilen achter het bloed van het Lam? ‘Vernedert u dan onder de krachtige hand Gods, opdat Hij u verhoge te zijner tijd. Werpt al uw bekommernis op Hem, want Hij zorgt voor u, 1 Petr. 5:6,7.’

Lieve broeder en zuster, u die zichzelf hebt leren kennen als de tollenaar en weet wat het is om uit genade zalig te worden. O, hoe groot is God. Hij trok u uit de duisternis tot Zijn wonderbaar Licht. Wat een zalige vrede heeft uw hart vervuld toen u voor het eerst mocht geloven dat de Heere Jezus al uw zonden heeft verzoend met Zijn dierbare bloed. Wat had u toen kleine gedachten van uzelf. U was niet meer zo snel met uw oordeel over andere mensen maar ach wat kan het nu vaak anders zijn. Tenminste als het bij u niet beter is dan bij mij. Hoe vaak moet ik in mijzelf die farizeeër tegen komen. Kom, lieve broeders en zusters, wij zijn gestorven met Christus en nu mogen wij leven in en met Hem. Naast het gebed dat we als kinderen van God nooit te boven komen; “O God, wees mij zondaar genadig,” mogen we wel veel bidden; “maak mij een beeld van U, zo vol van ootmoed, liefde en trouw, maak mij een beeld van U.” Om zo te leven, stap voor stap achter onze Heiland aan, te getuigen van Hem met woord en daad in het levend verlangen naar de dag die komt, waarop wij met hem verenigd zullen zijn om nooit weer te hoeven scheiden. Daar zal alle zonde, aanvechting, verdriet, pijn en de verdeeldheid onder broeders en zusters er niet meer zijn, daar zal Hij zijn alles en in allen. Dan zullen we hem werkelijk mogen toebrengen alle lof eer en aanbidding die Hij zo toekomt. O wat een dag zal dat zijn. Kom Heere Jezus, ja kom spoedig. Amen.

Rechtvaardigheid drong aan op straf,

genade vroeg om vrijgeleide.

Hier trad Gods wijsheid tussenbeide,

die allebei voldoening gaf.

O wonderbare gunstbetoning,

o licht, dat zich van ’t kruis verspreidt!

Hier schittert Gods gerechtigheid,

hier straalt genadige verschoning.