De liefde tot Gods wet
‘Hoe lief heb ik Uw wet! Zij is mijn betrachting den gansen dag, Psalm 119:97.’
David spreekt in zijn honderd negentiende psalm, zulke heerlijke woorden over de wet des HEEREN. ‘Welgelukzalig zijn de oprechten van wandel, die in de wet des HEEREN gaan. Welgelukzalig zijn zij, die Zijn getuigenissen onderhouden, die Hem van ganser harte zoeken, Ps. 119:1,2.’ Gij, Heere hebt geboden, dat men Uw bevelen zeer bewaren zal. Voor David is de wet des HEEREN geen oordeel maar een vermaak en zegen, hij heeft ontdekt dat hij door deze wet en het onderhouden daarvan veel wijzer is dan zijn vijanden. Deze wet is voor David niet bitter maar zoeter dan honing. Hij spreekt vol liefde, ontzag en blijdschap over de wet van Zijn God die tegelijk Zijn hemelse Vader is. Ook in het Nieuwe Testament lezen wij hoe Paulus spreekt over de goedheid, de heiligheid en de rechtvaardigheid van de wet en dat hij inwendig een vermaak heeft in de wet van Zijn God (Rom. 7:12,22). De Heere Jezus Zelf zegt tegen Zijn discipelen dat hun liefde tot Hem zal blijken in het onderhouden van Zijn geboden (Joh. 14:15, 15:10). Johannes zegt dat de liefde tot God zich uit in het onderhouden van Zijn geboden en dat Zijn geboden niet zwaar zijn (1 Joh. 5:3). Jakobus spreekt over de gelukzaligheid van hen die blijven bij de volmaakte wet, die vrijheid is, door daarin te wandelen (Jak. 1:25).
Hoe is het toch mogelijk dat vandaag zoveel verwarring is rondom deze Goddelijke wet? Hoe is het mogelijk dat er zoveel wetteloosheid gezien wordt en dat deze zelfs wordt verkondigd door hen die zich beroepen op de Bijbel? Paulus heeft gezegd: “Zullen wij zondigen, opdat de genade meerder wordt?” (Rom. 6:1). Vandaag is deze waarschuwing niet overbodig, velen menen dat door Gods genade de mens bevrijd wordt van de wet. Als we dit doortrekken dan betekent dit dat door het bloed van Jezus Christus de zonde geen zonde meer is. Wij weten dat er zonder wet geen zonde is, door de wet is de kennis der zonde. Omdat alle mensen gezondigd hebben, moest er betaald worden om die zondige mens weer in gemeenschap te kunnen brengen met een heilig en rechtvaardig God. Jezus is gestorven, Zijn bloed is een verzoening voor de zonden. Dat wil niet zeggen dat de overtreding van Gods wet dan nu ineens geen zonde meer is. Sommigen beweren dat de wet alleen voor het volk Israël geldig is en dat de gemeente uit de heidenen leeft door de liefde en niet door wetten en regels geregeerd hoeft te worden. Paulus en heel het Woord van God maakt duidelijk dat als een zondaar tot geloof in de Heere Jezus komt, het bloed van Jezus Hem reinigt van alle zonden en dat hij daarmee bevrijd wordt van de vloek en het oordeel dat op hem ruste door de overtreding van de wet. Jezus is een vloek geworden, Hij heeft het oordeel gedragen en allen die Hem liefhebben willen wandelen zoals Hij gewandeld heeft. ‘Indien gij Mijn geboden bewaart, zo zult gij in Mijn liefde blijven, gelijkerwijs Ik de geboden Mijns Vaders bewaard heb en blijf is Zijn liefde, Joh. 15:10.’ De liefde van God die het hart van de geredde zondaar vervuld, geeft liefde in gehoorzaamheid en hoe zou liefde iets willen doen waarvoor Jezus moest sterven? Zonde was in het Oude testament de overtreding tegen Gods geboden en dat is het vandaag nog. Abraham is door het geloof gerechtvaardigd en gehoorzaamde Gods geboden, vandaag worden wij nog steeds alleen door het geloof gerechtvaardigd, en allen die geloven, willen Gods geboden gehoorzamen.
Vanaf de berg Sinaï heeft God Zijn wetten gesproken en Zijn tien woorden geschreven in de twee stenen tafelen. Deze heerlijke gebeurtenis wordt bij de Israëlieten nog steeds herdacht op het Pinksterfeest. Vandaag menen velen dat de wet daarom alleen voor Israël is of was en dat het vandaag alleen een kwestie is van geloven of niet geloven, Jezus aannemen en behouden zijn of Jezus blijven verwerpen en verloren gaan. Natuurlijk verandert het leven van de gelovige, maar de wetten van God zijn niet van toepassing voor vandaag, zo wordt er beweert. De Heilige Geest Die in de gelovige is komen wonen maakt ons duidelijk wat goed en niet goed is. Dit laatste is zeker waar, God Zelf heeft gezegd dat Hij Zijn wetten in het verstand zal geven en in de harten zal schrijven, Hij zal hen tot een God zijn en zij zullen Hem tot een volk zijn (Hebr. 8:10). Straks, als volgens Gods belofte, heel Israël zal zalig worden, zullen zij dit grote wonder kennen. Niet meer de Sinaï met haar donder en bliksem maar de Heilige Geest met het suizen van een zachte stilte. Niet meer de kramp van het houden der wet waarmee zij het leven willen verdienen, maar een hart vol liefde om God te dienen door Zijn Geest geleid. Dat dienen zal dan niet een wetteloos leven zijn maar een wettig leven in liefde en onderworpenheid. Zo worden vandaag allen die tot geloof komen in die verbondsrelatie met God gebracht. Zijn wet wordt in het hart geschreven en de Geest leert om te leven tot eer van God. Dat is het leven waartoe de Bijbel ons oproept: ‘Zo onderwerpt u dan Gode; wederstaat den duivel, en hij zal van u vlieden. Vernedert u voor den Heere, en Hij zal u verhogen, Jak. 4:7,9.’
Maar hoe zat het dan met hen die leefden voor de wetgeving op Sinaï, was er toen dan ook al een wet? Als we volgens het Nieuwtestamentische inzicht moeten antwoorden dan zouden we dat moeten bevestigen, hoe zou er anders van zonde sprake kunnen zijn? Zonder wet is er namelijk geen overtreding en dus geen zonde (Rom. 4:15). Abraham, de vader van alle gelovigen, leefde 430 jaar voor de wetgeving op de Sinaï en van hem lezen wij in Genesis 26:5: ‘Daarom dat Abraham Mijn stem gehoorzaam geweest is en heeft onderhouden mijn bevel, Mijn geboden, Mijn inzettingen en Mijn wetten.’ We zien hier dat Abraham bekend was met Gods wil en wet en daarnaar leefde. Juist dat is het wat hem de vader van alle gelovigen maakte. We zullen de tien woorden of geboden, als het fundament van heel de Thora eens na gaan.
De eerste twee geboden leren ons om alleen de Heere te dienen en ons niet te buigen voor andere goden. Abraham geloofde in de HEERE, en dat rekende God hem tot gerechtigheid (Gen. 15:6). God sprak tot hem: ‘Ik ben God, de Almachtige, wandel voor Mijn aangezicht en zijt oprecht, Gen. 17:1b.’ Toch lezen we in de geschiedenis van Jakob dat Rachel de terafim (afgodsbeeldje) van haar vader heeft gestolen. Later sprak Jakob tot zijn huisgezin en allen die bij hem waren: ‘Doet weg de vreemde goden die in het midden van u zijn, en reinigt u en verandert uw klederen, Gen. 35:2b.’ Jakob wist dat God dienen niet samen kon gaan met afgoden. Na de Sinaï lezen we dat de overtreder gestenigd moet worden (Deut. 17:1-7). God duld geen andere goden en dubbelhartige harten.
Het derde gebod leert ons om Gods NAAM niet te misbruiken. Het is bijzonder om op te merken dat het volk Israël, waarvan God zegt, dat wie Zijn volk aanraakt, Zijn oogappel aanraakt, geboren is uit Sem en die naam betekent ‘Naam’. ‘En ik zal zegenen die u zegenen, en vervloeken die u vloekt; en in u zullen alle geslachten der aarde gezegend worden, Gen. 12:3.’ Hoe staan wij tegenover het volk Israël? Vandaag de dag leven wij te midden van de grote afval, een ieder wil leven volgens eigen inzicht en velen willen van God niet weten. Hoe worden Gods Naam en Zijn volk vandaag niet misbruikt, bespot en belachelijk gemaakt in de kranten, via de radio en televisie, hoe wordt er gevloekt in dat wat de wereld entertainment, vermaak en ontspanning noemt. Gods bevel klonk, in Lev. 24:10-16 dat de vloeker gestenigd moest worden. Hoe kunnen wij vrienden zijn met hen die vloeken en ontspannen terwijl Gods Naam misbruikt wordt?
Het vierde gebod gebied ons de sabbat te gedenken en die te heiligen. Zes dagen te werken en de zevende dag te rusten. Na de schepping in zes dagen heeft God gerust en de zevende dag geheiligd (Gen. 2:2,3). Nog voor de Sinaï gaf de Heere het volk Israël, manna in de woestijn, zes dagen mochten zij manna rapen en de zevende dag moesten zij rusten en zou er geen manna zijn. Als er sommigen van het volk toch zijn uitgaan om te rapen op de zevende dag, spreekt de HEERE tot Mozes: ‘Hoe lang weigert gijlieden te houden Mijn geboden en Mijn wetten?’ (Ex. 16:23-29). Na de Sinaï lezen wij hoe de Heere gebied om de overtreder van dit gebod te doden. (Ex. 31:12-17, Num. 15:32-36)
Het vijfde gebod gebiedt ons om onze ouders te eren. Als Noach teveel gedronken heeft zien we hoe zijn zoon Cham, de vader van Kanaän, zijn naakte vader bespottelijk maakt door zijn broers te roepen. Noach spreekt de vloek uit over Kanaän, zijn nakomelingen zullen de knechten van Sem en Jafeth zijn (Gen. 9:24,25). Na de Sinaï geeft de Heere de opdracht om hen die vader of moeder slaat, verachtelijk maakt (vloekt) of minacht, te doden (Ex. 21:15,17).
Het zesde gebod verbiedt de doodslag. Nadat Kaïn zijn broer Abel heeft doodgeslagen komt het vloekend oordeel van God over zijn leven (Gen. 4:8-11). Na de Sinaï gebied God om de doodslager te doden (Ex. 21:12).
Het zevende gebod verbied overspel. Als Jozef in het huis van zijn heer Potifar dient, dan probeert de vrouw van Potifar hem te verleiden tot overspel. Jozef zegt: “Hoe zou ik dan dit een zo groot kwaad doen en zondigen tegen God?” (Gen. 39:7-9) Jozef wist dat overspel zonde was. Na de Sinaï geeft God het bevel om de overspeler en de overspeelster te doden (Lev. 20:10).
Het achtste gebod verbied ons te stelen. Als Jakob van zijn schoonvader Laban hoort dat Zijn afgoden gestolen zijn dan zegt hij: “Bij denwelken gij uw goden vinden zult, laat hem niet leven.” (Gen. 31:30-32, 38-39). Na de Sinaï beveelt God de doodstraf over hen die een mens steelt om zelf te houden of te verkopen (Ex. 21:16). Als iemand in de nacht steelt en in die situatie doodgeslagen wordt, dan is de doodslager niet schuldig aan doodslag. Een dief moet zijn diefstal verdubbeld vergoeden (Ex. 21:16, 22:2-4).
Het negende gebod verbied om vals te getuigen. Als Jakob zijn oude vader Izak bedrogen heeft, moet hij vluchten voor zijn broeder Ezau (Gen. 27:21-24). Na de Sinaï lezen wij hoe God beveelt om dit boze uit hun midden weg te doen. De valse getuige zal gestraft worden met dat waarmee hij zijn broeder dacht te straffen (Deut. 19:15-20). In Openb. 22:15 lezen wij ‘Maar buiten zullen zijn de honden, en de tovenaars, en de hoereerders, en de doodslagers, en de afgodendienaars, en een iegelijk die de leugen liefheeft en doet.’ Als Annanias en Safira tegen de Heere logen om de prijs van hun akker, stierven zij ter plekke (Hand. 5). God laat niet met zich spotten en de mond van de leugenaar moet gestopt worden. De duivel wordt de vader van de leugen genoemd, hoe zouden wij nog liegen?
Het tiende gebod verbied ons te begeren dat wat van onze naaste is. Maar al te vaak is begeerte het begin van de overtreding van meerdere geboden. Eva zag de vrucht van de boom van kennis van goed en van kwaad, zij begeerde, nam en at (Gen. 3:6). Rachel, zag de terafim van haar vader, nam en zondigde. De begeerte brengt ons vaak tot diepere zonden. Na de Sinaï spreekt God: ‘De gesneden beelden van hun goden zult gij met vuur verbranden; het zilver en goud dat daaraan is, zult gij niet begeren, noch voor u nemen, opdat gij daardoor niet verstrikt wordt; want dat is den HEERE uw God een gruwel. Gij zult dan den gruwel in uw huis niet brengen, dat gij een ban zoudt worden, gelijk datzelve is; gij zult het ganselijk verfoeien en ten enenmale een gruwel daarvan hebben, want het is een ban, Deutr. 7:25,26.’ Ook Achan zag, begeerde, nam en moest de dood sterven (Joz. 7).
We hebben gezien, dat er voor de Sinaï geboden en wetten waren en dat Abraham de bevelen, geboden, inzettingen en wetten van God onderhield. God is rechtvaardig en Zijn wetten zijn niet om de mensen te straffen maar om hen te zegenen die gehoorzamen en te vloeken die overtreden. God sloot een verbond met Zijn volk, Hij als de Man met Zijn bruid. In Zijn Verbond maakt Hij bekend wat Hij schenkt en wat Hij verlangt. Er kan alleen sprake zijn van een verbondsrelatie als er gehandeld wordt in trouwe liefde. Als de bruid ongehoorzaam is aan haar man, hoe zal er dan ooit nog van een goede relatie gesproken kunnen worden? Als een man en een vrouw met elkaar trouwen, beloven zij elkaar trouw. Zij leren leven met elkaar en hebben beiden hun gewoonten, regels en wetten. Als één van beiden meent zonder regels te kunnen leven, dan zal de relatie vroeg of laat stuk lopen. Als een vrouw met een man moet leven waarvan zij niet houdt dan zal zij gebukt gaan onder zijn wetten. Wanneer zij elkaar liefhebben, zullen zij elkaar steeds beter leren kennen en ook begrijpen, de liefde ziet de regels en wetten niet als belasting, het probeert daar niet onderuit te komen maar wil elkaar dienen.
Als wij Gods wetten als een juk en belasting zien, dan moeten wij onszelf afvragen waar onze liefde naar uitgaat. Hebben wij begrepen dat wij allemaal de dood verdient hebben? Jakobus zegt dat als wij één gebod hebben overtreden, wij schuldig zijn aan allen. Wie van ons durft te zeggen geen van de tien geboden overtreden te hebben? Misschien zijn wij met elkaar wel veel verder bij God vandaan dan wij zelf ooit gedacht hebben. Als wij Gods wetten in de eerste vijf boeken van Mozes biddend gaan lezen en overdenken, dan komen wij erachter hoe rechtvaardig en goed Zijn wetten zijn. Tegelijk zien wij dan hoe diep de verdorvenheid in ons denken en handelen is doorgedrongen. ‘Arglistig is het hart, meer dan enig ding, ja, dodelijk is het, wie zal het kennen? Jer. 17:9.’ Als we dan het Nieuwe Testament gaan lezen en onderzoeken, dan ontdekken we dat het geheel in overeenstemming is met het Oude Testament. Wij allen zijn doodschuldig, alle mensen buiten Christus liggen dood in zonden en misdaden. Alleen in Christus is er vergeving voor alle zonden. Hij is gekomen om plaatsvervangend te lijden en te sterven. God roept alle mensen op om zich te bekeren van de zonde, de zonden te belijden en in het geloof, rustend op Christus offer, te leven tot eer van Zijn Naam.
Het is goed om ons te realiseren dat er in het hele Oude Testament geen één offer was dat gebracht kon worden voor iemand die moedwillig gezondigd had tegen één van Gods geboden. Als iemand overspel gepleegd had, dan was er geen andere weg dan te sterven. God eist gerechtigheid. Voor de doodslager was er geen pardon en ook de vloeker moest sterven. Als men onwetend gezondigd had en men kwam er achter, dan was daar de offerdienst waar men verzoening vond.
Heeft u leren schuilen achter het bloed van Christus als het volmaakte Pesachlam, in Wie u ook de vervulling ziet van het brandoffer, het spijsoffer, het dankoffer en het zonde- en schuldoffer; Hij wie voor u Zijn bloed heeft gestort, is gestorven en begraven en is opgevaren naar de hemel waar Hij als onze Hogepriester voor u bid? Kom, bedenk dan wat het Hem gekost heeft, Hij moest het oordeel dragen om ons weer met Vader in gemeenschap te herstellen. Gods gerechtigheid is een eeuwigdurende gerechtigheid, Hij is onveranderlijk. Zouden wij nog ooit durven zondigen tegen zoveel liefde, geduld en trouw? Kunnen wij nog lichtvaardig spreken over ontrouw aan Gods wet? ‘Hierin is de liefde, niet dat wij God liefgehad hebben, maar dat Hij ons lief heeft gehad, en Zijn Zoon gezonden heeft tot een Verzoening voor onze zonden, 1 Joh. 4:10.’ Laat Zijn liefde uw hart vervullen en u zult met Johannes zeggen; ‘Want dit is de liefde Gods, dat wij Zijn geboden bewaren; en Zijn geboden zijn niet zwaar, 1 Joh. 5:3.’
Psalm 119 vers 3, 32, 36, 53
Och, schonkt Gij mij de hulp van Uwen Geest!
Mocht die mij op mijn paân ten leidsman strekken!
‘k Hield dan Uw wet, dan leefd’ ik onbevreesd;
Dan zou geen schaamt’ mijn aangezicht bedekken,
Wanneer ik steeds opmerkend waar’ geweest,
Hoe Uw geboôn mij tot Uw liefde wekken.
Ik ben een vriend, ik ben een metgezel
Van allen, die Uw naam ootmoedig vrezen,
En leven naar Uw Goddelijk bevel.
O HEER, hoe wordt Uw goedheid ooit volprezen!
Gij doet op aard’ aan alle scheps’len wèl;
Och, wierd ik in Uw wetten onderwezen!
‘t Is goed voor mij, verdrukt te zijn geweest,
Opdat ik dus Uw Godd’lijk recht zou leren;
Sinds heeft mijn hart voor hovaardij gevreesd.
Ai, doe mij steeds Uw wil als heilig eren;
Ver boven goud en zilver, en wat meest
Den mens bekoort, zal ik Uw wet waarderen.
Uw woord is mij een lamp voor mijnen voet,
Mijn pad ten licht, om ‘t donker op te klaren.
Ik zwoer, en zal dit met een blij gemoed
Bevestigen, in al mijn levensjaren,
Dat ik Uw wet, die heilig is en goed,
Door Uw genâ bestendig zal bewaren.
Wilco Vos Veenendaal 29-05-2015