In den beginne schiep Elohim de hemel en de aarde. Elohim, de Hoogste de Almachtige de Eeuwige Hij Die door Zijn Woord alles heeft voortgebracht. Elohim is de titel van Israëls God, van Jhvh. Tijdens de omwandelingen van de Heere Jezus op deze aarde was de werkelijke uitspraak van de letters Jhvh niet meer bekend. Dit kwam mede doordat het Hebreeuws een dode taal was, die niet gebruikt werd, daar komt bij dat de Joden zo’n eerbied hadden voor de naam van God, dat als ze deze vier letters in de Bijbel zagen staan, men hardop las; Adonaj (Heer) of Elohim (God). De massoreten, de joodse leraren die de Oud Testamentische boeken overschreven, hebben een combinatie gemaakt van de letters Jhv en de klinkers van Adonaj waaruit Jehova is ontstaan. Wij kennen in onzer vertaling de Naam Jahweh de combinatie van de letters Jhvh en het Hebreeuwse werkwoord hajah dat ‘zijn’ betekent.
Als we in Genesis 32, zo’n 2200 jaar na de schepping bij Pniël de aartsvader Jakob ontmoeten in zijn worsteling met God, horen wij hem de vraag stellen, ‘Geef toch Uw Naam te kennen’. Jacob wilde zo graag de volle openbaring van Gods wezen zien, het was echter Gods tijd nog niet, Jacob kreeg geen antwoord op zijn vraag maar God zegende hem. En Jacob zei: ‘Ik heb Elohim gezien van aangezicht tot aangezicht en mijn ziel is gered geweest, vers 30’ Een uitroep van verbazing die we later ook zien bij Gideon en Manoach, hoe zal een mens God zien en leven? Hoe is het mogelijk dat wij niet vernietigd zijn door Zijn Majesteit?
Als Mozes 270 jaar later door God geroepen wordt uit het midden van de brandende braambos, openbaart Hij Zich als de Elohim (God) van Abraham, Izak en Jacob. Mozes verborg zijn aangezicht, want Hij vreesde God aan te zien. Zo lezen we in Exodus 3:6. Mozes krijgt de opdracht om het volk Israël uit Egypte te voeren. Dan horen we Mozes zeggen: ‘Zie, wanneer ik tot de kinderen Israëls kom en zeg tot hen: De God uwer vaderen heeft mij tot ulieden gezonden, en zij mij zeggen: Hoe is Zijn Naam? Wat zal ik tot hen zeggen? Ex. 3:13.‘Mozes wist maar al te goed dat het volk om verduidelijking zou vragen. Het was immers al zo lang geleden dat God Zichzelf aan Jacob had geopenbaard. Wel kenden zij God zoals Jacob Hem genoemd had ‘EL’Elohe’i Israël, De God van Israël Hem alleen kwam de naam EL toe. Alleen Israëls God is de Gebieder en Leider. Mozes vroeg om meer duidelijkheid zodat het volk werkelijk zou geloven dat God zelf hem gezonden had om hen te bevrijden uit van het juk der Egyptenaren. ‘En God zeide tot Mozes: IK ZAL ZIJN DIE IK ZIJN ZAL. Ook zeide Hij: Alzo zult gij tot de kinderen Israëls zeggen: IK ZAL ZIJN heeft mij tot ulieden gezonden, Ex. 3:1. Het antwoord dat Mozes en wij met hem ontvangen is ‘Ik ben Jahweh’ Wat er ook gebeurt, Ik ben er en zal er altijd zijn. Het ‘Ik zal zijn Die Ik zijn’ zal is een zwakke vertaling van het Hebreeuws waarin het gesproken is. Zowel de vertaling ‘IK ben’ als ‘Ik zal Zijn die Ik zijn zal’ is maar zwakke uitleg van de vier letters Jhvh In de tijd die Israël tegemoed zou gaan zouden zij leren wat de werkelijke inhoud was van de betekenis ‘Ik ben en Ik zal er zijn’ van ‘IK ZAL ZIJN DIE IK ZIJN ZAL’
Het volk is op een wonderlijke wijze van het juk van de Egyptenaren verlost, zij mochten schuilen achter het bloed van het lam terwijl de verderfengel voorbijging en alle eerstgeborenen doodde die niet geborgen waren achter het bloed (Exodus 12). Onder leiding van Mozes zijn zij de woestijn ingetrokken op weg naar het beloofde land Kanaän. Ze ontvangen de wet die hen Gods heiligheid openbaart en als een heilige leefregel, rechtvaardigheid eist als voorwaarde tot het leven. Ze ontvangen de belofte dat God zelf hen een Engel zal zenden Die hen zal beschermen op de weg en om ze te brengen in het beloofde land. (Ex. 23:20) Deze Engel is niemand anders dan Jezus, de tweede Persoon van het Goddelijk wezen. Het volk ontvangt de opdracht om een heiligdom te bouwen, de tabernakel zodat Jahweh Zelf in hun midden zou komen wonen. (Ex. 25:8) Maar om de kloof tussen een Heilig en rechtvaardig God en een zondig mens te kunnen overbruggen is er bloed nodig. De offers werden ingesteld als afschaduwing van Christus. In het boek Leviticus vinden we hun uitgebreide omschrijving we zullen nu alleen hun betekenis noemen:
Zondoffer: Christus is voor ons tot zonde gemaakt, Hij droeg onze zonden in Zijn eigen lichaam op het vloekhout van Golgotha; dit is de eerste behoefte van de ziel.
Brandoffer: Christus is gehoorzaam tot de dood, Zichzelf geheel toewijdende aan de heerlijkheid van Zijn Vader.
Dank-vredeoffer: De onderlinge gemeenschap tussen God, de Heiland, de aanbidder en de hele gemeente.
Spijsoffer: Christus, Die Zich overgeeft in een heilig leven op aarde, maar Die beproeft wordt zelfs tot de dood.
God kan niet bij ons wonen zonder dat er een verlossing is. Zo lezen we ook in Exodus 29 dat pas als het offer gebracht is Jahweh in hun midden zal komen wonen en hun tot een God zal zijn. ‘En zij zullen weten, dat Ik Jahweh hun Adonai ben, Die hen uit Egypteland uitgevoerd heb, opdat Ik in het midden van hen wonen zou: Ik ben Jahweh hun Elohim. Ex. 29:46.’
Wat een schoonheid zien we in de Tabernakel met al haar offers, God zelf komt bij Zijn volk wonen maar alleen dan als de offers gebracht worden. De zondaar kan geen gemeenschap hebben met God maar wonder van genade, God zelf dacht een weg uit tot verzoening. ‘En alle dingen worden bijna door bloed gereinigd naar de wet, en zonder bloedstorting geschiedt geen vergeving. Hebr. 9:22.‘ We zien in al deze afschaduwingen de Heerlijkheid van Jahweh geopenbaard.
Mozes was de middelaar tussen Jahweh en het volk om voor hen tot God te spreken en voor God tot hen te spreken. Jahweh sprak met Mozes op de berg Sinaï waar Mozes uitleg kreeg over alles wat er gebeuren moest. En dan lezen we in hoofdstuk 33 dat Mozes niet wil trekken door de woestijn zonder dat het aangezicht van Jahweh met hen gaat, vers 15. Mozes sprak met de HEERE en vond genade in Zijn ogen. ‘Toen zeide de HEERE (Jahweh) tot Mozes: Ook deze zelve zaak, die gij gesproken hebt, zal Ik doen, dewijl gij genade gevonden hebt in Mijn ogen en Ik u bij name ken, Ex. 33:17.’ Als Mozes deze heerlijke woorden hoort springt zijn hart op van vreugde, van een wonder van genade en in vrijmoedigheid vraagt hij : ‘Toon mij nu Uw heerlijkheid.’ Lieve vrienden, we zien hier dat genade altijd uitziet naar meer, iets gezien van de heerlijkheid in onze God doet ons uitzien naar meer heerlijkheid. Mozes wilde de volkomen heerlijkheid van Jahweh zien. Mozes krijgt als antwoord dat Jahweh al Zijn goedheid voorbij het aangezicht van Mozes zal laten gaan en dan zal God zelf de Naam Jahweh uitroepen voor Mozes aangezicht. En tegelijk krijgt hij te horen dat hij niet het aangezicht zal kunnen zien; want Mij zal geen mens zien en leven. Wij zondige mensen zouden in één ogenblik verteren bij het zien van zoveel heerlijkheid. Voor ons mensen is het onmogelijk om in de felle zon te kijken, nog veel onmogelijker is het dat een zondig mens kan zijn bij de heerlijkheid van Jahweh. Straks als wij mogen wandelen in een nieuw volmaakt lichaam zullen wij Hem zien zoals Hij is en voor altijd met Hem wezen, wat zal dat zijn!
In 1 Koningen 18 komen we Elia tegen op de berg Karmel, hij alleen als de profeet van Jahweh tegenover de vierhonderd vijftig profeten van Baäl. De God Die door vuur het offer zou verteren zou werkelijk Elohim (God) zijn. De geschiedenis verteld ons hoe de Baälpriesters zich gepijnigd hebben om vuur van de hemel maar hun zogenaamde god gaf hen geen antwoord. Elia bid tot Jahweh de Elohim, In het verlangen om vuur opdat een ieder zal weten dat Jahweh, Elohim is en dat het volk zich weer zou afkeren van de afgoden tot de levende God. Dan verteerd het vuur van de hemel het brandoffer, het hout en de stenen, het stof en het water wat om het altaar gegoten was op. ‘Als nu het ganse volk dat zag, zo vielen zij op hun aangezichten, en zeiden: De HEERE is God, de HEERE is God, 1 Kon. 18:39.’ Als uit een mond klonk het Jahweh is Elohim. Het volk moest wel bekennen dat zij, het volk van Israël, de enige levende God aan hun kant hadden. Jahweh, Die is en Die toch verleden en toekomst in Zijn wezen omvat en Die nooit met Zichzelf in tegenspraak is.
We hebben nu nagedacht over de openbaring van God in het Oude Testament. Als de Elohim, de Almachtige Schepper van hemel en aarde, de hoog verhevene, ver boven Zijn schepselen. Als Jehovah openbaarde Hij Zich als de God die een persoonlijke relatie aangaat met de mens, de God die in liefde omziet naar de mens, in het bijzonder naar Zijn volk Israël om hen de weg ten leven te wijzen. In Genesis zien we dat God Zichzelf openbaart als de Elohim, de Almachtige Schepper en dan als de schepping gereed openbaart God zich als de Jahweh Elohim, (Gen. 2:4) de God die een persoonlijke God is. We hebben gezien dat God geen gemeenschap kan hebben met een zondig mens. De mens moet rechtvaardig zijn. De wet leert ons dat wij nooit rechtvaardig kunnen zijn, zij houdt ons de spiegel voor en laat zien dat wij in al ons doen en laten overtreders zijn met gedachten woorden en werken. We hebben gezien dat alleen door het bloed de gemeenschap weer hersteld wordt. De offers wezen heen naar de komende Verlosser Die inplaats van zondaren, tot een vloek geworden is, opdat verloren zondaren weer gemeenschap zouden kunnen hebben met God.
De Jood had en heeft zo’n eerbied voor de Naam Jahweh dat hij haar niet uitsprak maar enkel de letters Jhvh noemt.
Wij begrijpen nu hoe groot de ontzetting onder de Joden was toen zij Jezus (Jah is Heiland) van Nazareth, een mens, hoorden zeggen: ‘Voorwaar, voorwaar zeg Ik u, eer Abraham was, ben Ik, Joh. 8:58.’ Jezus zegt hier. Voor Abrahams ontstaan, bestond IK, als de IK BEN. Hij gebruikte hier de Naam van Jahweh.
Het was Deze Jezus waarvan Johannes sprak: ‘Niemand heeft ooit God gezien; de eniggeboren Zoon, Die in den schoot des Vaders is, Die heeft Hem ons verklaard, Joh. 1:18.’ Tot nu toe was Jahweh een grote verborgenheid geweest, in de volheid van de tijd, toen de geestelijke donkerheid ontzettend groot was, kwam Jezus Christus, Gods Zoon in de wereld als het Licht, om hen die in duisternis zitten te brengen tot het Licht. Zoals Jesaja al geprofeteerd had. ‘Alzo zegt God de HEERE, Die de hemelen geschapen en dezelve uitgebreid heeft, Die de aarde uitgespannen heeft en wat daaruit voortkomt; Die den volke dat daarop is, den adem geeft, en den geest dengenen die daarop wandelen: Ik, de HEERE (Jahweh), heb U (Jezus) geroepen in gerechtigheid, en Ik zal U bij Uw hand grijpen; en Ik zal U behoeden, en Ik zal U geven tot een Verbond des volks, tot een Licht der heidenen, Om te openen de blinde ogen, om den gebondene uit te voeren uit de gevangenis, en uit het gevangenhuis hen die in duisternis zitten. Ik ben de HEERE, dat is Mijn Naam; en Mijn eer zal Ik aan geen ander geven, noch Mijn lof den gesneden beelden, Jes. 42:5-8.’
Johannes de Doper, de voorloper van Jezus zag Hem komen en riep uit. ‘Zie, het Lam Gods, dat de zonde der wereld wegneemt, Joh. 1:19.’ Wat een prediking! Hier is het werkelijke offerlam dat geofferd zal worden voor onze zonden. Weg schaduwen, weg wetten, hier is onze Verlosser, onze Zaligmaker, Hem zij de glorie!
Jezus Gods Zoon sprak als machthebbende en niet als de schriftgeleerden. Hij riep Zijn discipelen achter hun netten en andere bezigheden vandaan om Hem te volgen waar Hij ook maar heen zou gaan. De liefde in hun hart maakte hen gewillig, zij volgden Hem en dan horen wij Hem nadat Hij hen zaliggesproken heeft zeggen. ‘Gij zijt het zout der aarde; indien nu het zout smakeloos wordt, waarmede zal het gezouten worden? Het deugt nergens meer toe, dan om buitengeworpen en van de mensen vertreden te worden. Gij zijt het licht der wereld; een stad boven op een berg liggende, kan niet verborgen zijn. En men steekt geen kaars aan en zet die onder een korenmaat, maar op een kandelaar, en zij schijnt allen die in het huis zijn. Laat uw licht alzo schijnen voor de mensen, dat zij uw goede werken mogen zien, en uw Vader, Die in de hemelen is, verheerlijken. Matth. 5:13-15.’
Wat een openbaring, hier sprak de Zoon des Vaders, Jah als de verlossende Jahweh dat zij de discipelen een vader in de hemelen hadden.
O wat een heerlijkheid, wat een blijdschap, geopenbaard in de Zaligmaker van de wereld, Jezus Christus.
‘Gelijkerwijs de Vader Mij liefgehad heeft, heb Ik ook u liefgehad; blijft in deze Mijn liefde. Indien gij Mijn geboden bewaart, zo zult gij in Mijn liefde blijven, gelijkerwijs Ik de geboden Mijns Vaders bewaard heb en blijf in Zijn liefde. Deze dingen heb Ik tot u gesproken, opdat Mijn blijdschap in u blijve en uw blijdschap vervuld worde. Dit is Mijn gebod, dat gij elkander liefhebt, gelijkerwijs Ik u liefgehad heb. Niemand heeft meerder liefde dan deze, dat iemand zijn leven zet voor zijn vrienden. Gij zijt Mijn vrienden, zo gij doet wat Ik u gebied. Ik heet u niet meer dienstknechten, want de dienstknecht weet niet wat zijn heer doet; maar Ik heb u vrienden genoemd, want al wat Ik van Mijn Vader gehoord heb, dat heb Ik u bekendgemaakt. Gij hebt Mij niet uitverkoren, maar Ik heb u uitverkoren, en Ik heb u gesteld, dat gij zoudt heengaan en vrucht dragen, en dat uw vrucht blijve; opdat zo wat gij van den Vader begeren zult in Mijn Naam, Hij u dat geve. Dit gebied Ik u, opdat gij elkander liefhebt, Joh. 15:9-17.’
Zo lief als de Vader Mij had, zo lief heb ik u, wie kan dit bevatten? Jezus gaf een streep door al de zelfgemaakte wetten. Het gebod der liefde is de vervulling van de gehele wet. Vanaf nu geen dienstknecht meer maar een vriend. O welk een Vriend is onze Jezus, Die in onze plaats wil staan! Hij ging in onze plaats en heeft op Golgotha de wet vervuld. Ja, de wet is aan het kruis genageld en kan ons niet meer oordelen. Zo is er dan nu geen verdoemenis voor diegene die in Christus Jezus zijn!
‘Wat zullen wij dan tot deze dingen zeggen? Zo God voor ons is, wie zal tegen ons zijn? Die ook Zijn eigen Zoon niet gespaard heeft, maar heeft Hem voor ons allen overgegeven, hoe zal Hij ons ook met Hem niet alle dingen schenken? Wie zal beschuldiging inbrengen tegen de uitverkorenen Gods? God is het Die rechtvaardig maakt. Wie is het die verdoemt? Christus is het Die gestorven is; ja, wat meer is, Die ook opgewekt is, Die ook ter rechter hand Gods is, Die ook voor ons bidt. Wie zal ons scheiden van de liefde van Christus? Verdrukking, of benauwdheid, of vervolging, of honger, of naaktheid, of gevaar, of zwaard? (Gelijk geschreven is: Want om Uwentwil worden wij den gansen dag gedood; wij zijn geacht als schapen der slachting.) Maar in dit alles zijn wij meer dan overwinnaars, door Hem Die ons liefgehad heeft. Want ik ben verzekerd dat noch dood noch leven, noch engelen noch overheden noch machten, noch tegenwoordige noch toekomende dingen, Noch hoogte noch diepte, noch enig ander schepsel ons zal kunnen scheiden van de liefde Gods, welke is in Christus Jezus, onzen Heere, Rom 8:31-39.’
Lieve vrienden, het is soms moeilijk om kort en bondig te zijn, maar wat een vreugde is er ontsloten in Hem Die ons heeft liefgehad. Wat zal het zijn om straks voor eeuwig met Hem te zijn, ontbonden van al dit aards geneuzel, van al onze karakter eigenschappen, van onze hoogmoed, verkeerde inzichten, meningsverschillen en liefdeloosheid. Geen zonde, duivel, angst of pijn zal ons meer kunnen kwellen. Wat een wonder dat wij hebben mogen leren schuilen achter het bloed van het Lam, ja ons hart springt op bij het zien op Hem. Zie het Lam Gods, dat de zonde der wereld wegneemt. Uw en mijn zonden hebben Hem aan het kruis genageld. In Zijn offer is de weg tot de Vader geopend. Wie zal ons kunnen scheiden van die liefde? We zullen de eeuwigheid nodig hebben om dit wonder te kunnen doorgronden. Zoveel liefde tegenover zoveel kwaad. O God, leer ons U meer en meer te kennen, want U te kennen, dat is het eeuwige leven. (Joh. 17:3)
Vrienden, we hebben stilgestaan bij de Heiligheid van de Naam Jhvh, bij Elohim en Adonai om te eindigen in Jezus Christus Die de Vader Naam geopenbaard heeft. Wat is deze Naam voor u? Is uw leven geborgen in het offer van Jezus? Is de Vader in de Hemel uw Vader waar u ieder moment de toevlucht toe mag nemen? Kunt u zeggen dat al de liefde van uw hart uitgaat naar God Drieenig? Wat een wonder van genade, om geborgen te zijn voor tijd en eeuwigheid. Lieve vrienden als u moet bekennen dat die liefde u onbekend is, dan zal het vreselijk zijn om te vallen in de handen van de levende God, want onze God is een verterend vuur. Hebr. 10:31 en 12:29. Vandaag komt tot u de nodiging van Jezus dierbare lippen. ‘Komt herwaarts tot mij allen die vermoeit en belast zijt en Ik zal u rust geven, Matth. 11:28.’ De ‘IK ZAL’ spreekt tot ons de Jah, de verlossende Jahweh bied u Zijn genade aan, opdat u eeuwig met Hem zal leven, tot eer en glorie van Zijn Naam. Kom, sta op en richt uw leven op de levende God, laat alles achter wat niet tot eer is van Zijn lieve Naam, laat uw zonden afwassen in de fontein van Zijn bloed en u zult moeten erkennen dat u het leven gevonden hebt. Al het oude is dan voorbijgegaan en alles is nieuw geworden. Sla de lokkingen en de roepstemmen niet in de wind. Jezus leeft en Hij zal u niet wegsturen als u tot Hem komt om hem te aanbidden. Bedek uw zonden niet maar belijd ze voor Zijn aangezicht en Hij zal ze verzoenen. (1 Joh. 1:19) ‘Jezus Christus is gisteren en heden Dezelfde en in der eeuwigheid, Hebr. 13:8.’ DE IK ZAL ZIJN DIE IK ZIJN ZAL. AMEN. Hallelujah (prijst Jah).