Volg ons op YouTube

Dit geslacht vaart niet uit dan door bidden en vasten. Matthéüs 17:21

‘En Ik zal vijandschap zetten tussen u en tussen deze vrouw, en tussen uw zaad en tussen haar Zaad; Datzelve zal u den kop vermorzelen, en gij zult Het de verzenen vermorzelen, Gen 3:15.’ Zo klonk Gods stem door het Paradijs. De duivel leek gewonnen te hebben, maar God gaf hem, direct na de zondeval de voorzegging dat het Zaad, dat is de Christus, hem de kop zou vermorzelen. De mens, Adam en Eva hebben geluisterd naar de verleiding van de slang, zij hebben zijn leugen geloofd en daarmee opgestaan tegen God, alsof Hij een leugenaar zou zijn. En dan kon het niet anders of zij moesten de dood sterven. God had het hun in hun heerlijke volmaakte staat gezegd, van alle boom in de Hof mag gegeten worden, behalve van de boom der kennis des goeds en des kwaads, ten dage als gij van de boom eet, zult gij de dood sterven ( Gen 2:17). Uit het paradijs verdreven, moesten Adam en Eva ondervinden wat het is om in vijandschap met de duivel te leven. Satan stelde alles in het werk om te voorkomen dat zijn kop vermorzeld zou worden. O wonder van Goddelijke genade, 4000 jaar later klonk de volzalige stem van Jezus op de heuvel van Golgotha, ‘Het is volbracht’ satan, je kop is vermorzeld, Mijn volk is gered, ‘Wie zal beschuldiging inbrengen tegen de uitverkorene Gods? Rom. 8:33’ De volle prijs is betaald, Jezus Christus, Gods eniggeboren Zoon is gekomen naar deze aarde, die om onze zonden vervloekt is, Hij heeft de vloek op Zich genomen, om zondaren weer met God te verzoenen. Nu, terwijl wij zo’n 2000 jaar later leven, gaat satan nog steeds rond als een briesende leeuw. Wij mensen worden geboren als zondige kinderen van Adam, de duivel is onze vader. Alles, ja alles zal hij in het werk stellen om ons in zijn helse klauwen te houden. Vele listen heeft hij in 6000 jaar ontwikkeld om zondaren te misleiden en er voor te zorgen dat de blijde Boodschap van redding verduisterd wordt. Hij weet dat hij nog een kleine tijd heeft, hij weet dat zijn kop vermorzeld is, en dat Christus de grote Triomfator hem straks zal werpen in het helse vuur. Hij weet dat er genade is voor de grootse zondaren, dat iedereen die tot het geloof in de Heere Jezus komt, voor eeuwig behouden is. En juist deze Boodschap, die nu bijna in de hele wereld gebracht is, probeert hij te verduisteren en zo te verdraaien, dat het velen niet tot hun behoudenis maar tot hun verderf wordt.
Toen de Heere Jezus nog op deze aarde rond wandelde, was het niet anders dan nu, ook toen werd Zijn Zoonschap in twijfel getrokken, Zijn wonderbare kracht verdacht gemaakt en porde satan de menigte op om niet te geloven in de Heere Jezus.

Matthéüs 17:14-21, Markus 9:14-29, Lukas 9:37-44.

Terwijl de Heere Jezus samen met Zijn drie discipelen terugkomt van de berg der verheerlijking, zijn Zijn 9 discipelen in woordenstrijd met de schriftgeleerden en de menigte mensen die zich om hen heen verzamelden. Alles hebben de schriftgeleerden, aangespoord door hun meester de duivel, in het werk gesteld, om Jezus en Zijn werk, verdacht te maken. Zij waren onderwezen in de Schriften, zij waren de mensen met Bijbelkennis, naar hen moesten de mensen luisteren en tegen hen moesten zij opzien. En nu was daar Jezus van Nazareth die Zichzelf Gods Zoon noemde, vele van de schare waren door Hem in verwarring gebracht, dat wat Jezus leerde was zo geheel anders dan wat zij altijd gehoord hadden. Hij sprak als machthebbende en niet als de schriftgeleerden. En dan terwijl er getwist wordt, staat Jezus in hun midden. Grote verbazing valt over de mensen als zij Jezus zien, is het omdat Hij nu, juist in het heetst van de strijd, in hun midden komt, of kunnen zij aan Hem zien dat Hij verheerlijkt is op de berg, zoals Mozes gezicht glinsterde toen Hij met God gesproken had? Zij groeten Hem en dan vraagt Hij aan de schriftgeleerden: ‘Wat twist gij met dezen?’ Hij neemt het op voor Zijn discipelen, O, welk een Vriend is onze Jezus, Hij weet het juiste tijdstip, juist dan als wij het niet meer weten, geen uitkomst meer zien, dan is Hij daar als de Redder in nood. De discipelen zwijgen, de schriftgeleerden houden hun mond. Dan valt er een man op zijn knieën aan de voeten van Jezus. Is er een betere plaats denkbaar? Een radeloze vader aan de voeten van Jezus, ‘Meester, ik bid U, zie toch mijn zoon aan, want hij is mijn enig geborene’ Een liefhebben de vader, bewogen met het lot van zijn eniggeboren zoon. Een zoon die door de duivel bezeten was, die hem het spreken onmogelijk maakt, hem al schuimend en knersend laat vallen. Radeloos moest deze vader aanzien dat zijn zoon zo moest lijden. Vaak had hij hem zien vallen, soms bij het vuur of in het water maar tot nog toe was hij in leven gebleven.
Wat een afschuwelijke kracht bezit de duivel, wat hebben wij door onze zonden over ons heen gehaald. Wat een duivelse krachten zien wij om ons heen, mensen die vrijwillig zichzelf opofferen aan de duivel. Mensen die zich inlaten met allerlei duivelse praktijken. De satanische muziek die we overal om ons heen moeten horen of we nu willen of niet. Wij mensen zijn verblind geworden voor de aanslagen en verleidingen van de duivel. Kleine kinderen groeien op in een cultuur waar de duivel geëerd wordt. Hun jonge tere gewetens worden bemorst door de vuilheid die ze te zien en te horen krijgen. Zogenaamd onschuldige lectuur, video’s of spelletjes zorgen ervoor dat ze een bepaald denkpatroon ontwikkelen zodat zij de leugen gaan geloven. Hun tere hartjes die zo ontvankelijk zijn, zouden zo kinderlijk eenvoudig vervuld kunnen worden met de Blijdschap van de Heilige Geest. Laat de kinderkens tot Mij komen zo sprak Jezus, en in plaats daarvan brengen wij ze naar de duivel. Zonde is geen zonde meer, ongerechtigheid wordt ontspanning en vermaak genoemd. De Bijbel spreekt duidelijke taal als ze zegt dat Christus geen gemeenschap kan hebben met belial, en wij vermengen ze samen alsof het de gewoonste zaak van de wereld is. Of het nu gaat om de boeken die we lezen of de muziek die we horen. De satan wordt verpakt in een zogenaamd christelijk jasje. En onze arme zielen worden voor eeuwig bedrogen. ‘O God, open onze ogen voor de listen van satan, leer ons van hem vlieden, vergeef ons onze zonden en geef dat we mogen leven tot eer van Uw Heilige Naam.’
Deze vader, tot wie moest hij anders heengaan dan tot Jezus? Van Hem alleen is verwachting. Tot wie zouden wij anders heengaan dan tot Hem, met al onze noden en zorgen, met onze kinderen en allen die ons lief zijn. Hij kent onze noden, zorgen, verdriet, angst en pijn en toch wil Hij er om gevraagd worden. Hij kent onze zonden en onze hemelhoge schuld, en toch wil Hij dat wij ze Hem belijden, opdat Hij ze ons vergeeft.

Deze jongen had een vallende ziekte, beïnvloed door de stand van de maan, Matthéüs noemt het daarom de maanzieke knaap. De symptomen zoals besproken door de drie evangelisten doen ons sterk denken aan epilepsie. Zij die dit wel eens hebben gezien of ondervonden, weten hoe afschuwelijk dit is. Zoals de vader zei, wilde de duivel hem doden door in het vuur of in het water te werpen. Lieve vrienden, de duivel wil ons allemaal doden, en in de hel werpen. Hoe verschrikkelijk is de toestand van ons mensen vandaag de dag. Wie gelooft dit nog? Wie gelooft nog in een hel, wie gelooft dat wij met onze zonden de toorn van God over ons roepen. Wie gelooft dat wij geboren worden in deze verschrikkelijk ellendige staat? ‘O God, open onze ogen en doe ons bij U schuilen’ Deze vader had gehoord van Jezus en tot Hem nam Hij de toevlucht. Vrienden, deze Jezus leeft nog. Hij is het die gestorven is, ja wat meer is die ook is opgewekt. Hij heeft de dood overwonnen en is als de grote Overwinnaar opgevaren naar de Hemel, waar hij zit aan Vaders Rechterhand. Bij Hem kunnen wij terecht. Hij wil ons ontvangen, Hij wil, als de grote Hogepriester, voor ons bidden. Kom en ga met ons, laten we ons neerleggen aan Zijn doorboorde voeten. ‘Jezus, ontferm U over ons.’
Maar toen de vader met zijn jongen de toevlucht zocht bij de Heere Jezus, was er geen Jezus, hij vroeg Zijn discipelen, of zij de duivel konden uitwerpen maar zij hebben het niet gekund. Juist dit was de aanleiding voor de schriftgeleerden om de Heere Jezus, Zijn werk en de discipelen te bespotten en de leer van Jezus in twijfel te trekken voor de mensen. Het was hun verlangen om voor het volk duidelijk te maken dat het geloof in de Heere Jezus zinloos was. Dat Jezus krachten uit de duivel kwamen (Mark. 3:22) en dat het daarmee strafbaar was om Hem te volgen. Terwijl Jezus afwezig is grijpen zij hun kans om tweedracht te zaaien. Ze willen het volk opzetten tegen de discipelen en als zij dan ook nog eens deze vader niet kunnen helpen, zoeken zij hun kans des te meer om verwarring te zaaien. Wat hebben zij het de discipelen moeilijk gemaakt, wat zullen zij hen bespot hebben. En dan in het heetst van de strijd staat Jezus in hun midden. En als Hij hoort dat de discipelen de duivel niet hebben kunnen uitwerpen, richt Hij zich tot de schriftgeleerden, ‘O ongelovig geslacht, hoelang zal Ik nog bij ulieden zijn; hoelang zal Ik u nog verdragen?’ Hier gebeurt iets wat we van de Heere Jezus niet gewend zijn, Hij wordt toornig op de schriftgeleerden. Vaak had Hij hen onderwezen en hen door woorden en werken betoond de Zoon van God te zijn, ondanks dat blijven zij ongelovig volharden en vasthouden aan hun eigen inzichten. Dat is niet het ergste, zij nemen andere mee in hun verderf. Ook hier hebben zij weer in hun verharding en godsdienstige praat de mensen proberen mee te trekken. Zal Hij nog langer geduld met hen hebben? Zich tot de vader wendende, zegt Hij: ‘Brengt hem tot Mij.’
Eindelijk is het moment aangebroken dat Jezus in het leven van deze jongen komt. Vanaf dat hij een klein kind was heeft de duivel hem aangevallen, gekweld en tot aan het randje van de dood gebracht. Hier komt hij voor de Levensvorst. Hij, de Schepper van hemel en aarde, die macht heeft over alle dingen, ja zelf de duivelen moeten Hem gehoorzamen. Als de duivel deze woorden hoort dan weet hij dat zijn uur gekomen is. Hij weet dat hij deze jongen zal moeten verlaten, ja als Jezus komt, moet de dood wijken. Als Jezus komt dan siddert de satan. En toch laat hij zijn prooi niet zomaar gaan, de jongen valt al schuimend op de aarde, gekweld door de aanvallen van de duivel.

Er zijn er van Gods kinderen die weten wat het is om van de duivel bezeten te zijn, zij weten wat het is om de toevlucht te nemen tot Jezus, terwijl de satan hen met vuisten slaat. Gelukkig is het niet zo dat iedere zondaar door dezelfde benauwde weg tot het geloof moet komen. Maar er zijn er, die als langs de afgrond heen gegaan zijn om behouden te worden. Niets konden zij zien van een mogelijke verlossing, de duivel benauwde hun ziel en wat ze al zochten om verlost te worden, het werd alsmaar benauwder. Om hen heen sprak men van geloof, maar zij konden niet geloven. Men sprak van Jezus maar voor hen was alles zo onbereikbaar. Alle vloeken uit de Bijbel waren voor hen bestemd. Vrienden, misschien bent u er ook wel zo één. Misschien weet u ook niet waar u het zoeken moet. Wij mogen u toeroepen, Jezus leeft! Hij kent uw hart en roept u toe. ‘Komt herwaarts tot Mij, allen die vermoeit en belast zijt en Ik zal u rust geven, Matth. 11:28.’ Hij zal volkomen uitkomst geven, kom, hebt goede moed en leg u neer aan Jezus voeten, nooit, nee nooit heeft hij zo’n ziel als u bij Hem vandaan gestuurd zonder volkomen te genezen. Lieve vrienden, zullen we nooit met deze aangevochten en ongelukkige zielen spotten? Dank God als uw weg anders is geweest, als voor u deze harde slagen niet nodig waren. Wat een voorrecht dat u op een liefelijke wijze tot Jezus bent getrokken en door Hem met de Vader bent verzoend. Wat een genade dat God u met zoveel liefde heeft bedeeld. Als u zulke aangevochten zielen ontmoet, spreek dan op eenvoudige wijze over de grootheid van uw God en Zaligmaker, spreek niet over uzelf maar over Hem die u heeft opgezocht. En als u uzelf herkent in deze weg van diepe duisternis, waarin het voor u volkomen onmogelijk was om nog ooit behouden te worden. U die meende dat er voor u alleen maar oordelen in de Bijbel stonden en dat de hel voor u bestemd was. Wat een heerlijk Licht is er in uw hart ontstoken toen Jezus alles voor u werd. Vaak zijn het juist deze zielen die tot een grote zekerheid van het geloof zijn gekomen. Zult u ervoor waken dat u van uw bekering niet een meetlat maakt? Wat een donkerheid en wat een duisternis kunt u met uw bekeringsverhaal over zoekende zielen brengen en alle moed uit hun leven wegnemen. Mijn persoonlijke ervaring is dat zolang ik spreek over mijn bekering er geen plaats is voor Christus. Mijn weg is niet de universele weg, maar God heeft zo Zijn wijze bedoeling met de weg die Hij gaat in het zaligen van zondaren. Hij alleen komt alle eer, lof en aanbidding toe, God de Vader heeft de kroon op het hoofd van Zijn eniggeboren Zoon gezet, en wil dat ook wij dit doen. Laten we God danken voor de in Hem geopenbaarde genade voor reddeloos verloren zondaren. Laten we allen wijzen op de Heilsfontein die in Jezus is ontsproten en hen toeroepen dat er vergeving is voor de grootste zondaren. Hij is gekomen, opdat een ieder die in Hem gelooft niet verderve maar het eeuwige leven hebbe.
We zien dat de satan het de jongen moeilijk maakt en we horen de vader zeggen: ‘zo Gij iets kunt, wees met innerlijke ontferming bewogen over ons en help ons.’ Een radeloze vader met een gepijnigd hart, staat daar voor Jezus. Alle hoop is op Hem gevestigd en toch, hoe wordt hij geslingerd, zou er nog hoop zijn? Dan zegt Jezus: ‘Zo gij kunt geloven. Alle dingen zijn mogelijk degene die gelooft.’ De Heere Jezus vraagt hier niet om inzet, geld of andere zaken maar om een eenvoudig geloof. De vader vroeg ‘zo Gij iets kunt,’ en nu komen deze woorden weer bij hem terug ‘zo gij kunt geloven’ De vader barst in tranen uit en roept: ‘Ik geloof Heere, kom mijn ongelovigheid te hulp.’ Ja, hij gelooft in de Heere Jezus, Hij gelooft dat Hij hem helpen kan en tegelijk voelt hij hoe zijn geloof tekort schiet. Och, kon hij maar meer geloven, was zijn geloof maar sterker. Wat een beproeving was deze vraag, Jezus wilde weten wat er op de bodem van zijn hart leefde. Nee, God meet niet de grootheid, de diepte van ons geloof, maar Hij ziet de echtheid. Een wankelend gelovige is Hem niet minder lief dan een standvastig, grootgelovige. Een trillende hand wordt net zo goed gevuld als een vaste hand. Wie is het voorwerp van ons geloof, is het Jezus? Dan moet de duivel wijken.

Jezus bestraft de onreine geest en zegt tot hem: ‘Gij stomme en onreine geest, Ik beveel u, ga uit van hem en kom niet meer terug.’ Op Jezus bevel zal de duivel gehoorzamen, of hij wil of niet. Hij zal moeten gaan en niet meer terugkomen. Wat een heerlijke woorden, ‘en kom niet meer terug’.
We zien om ons heen dat de duivel nogal eens weggejaagd wordt en dat hij voor een tijd ook echt weg schijnt te zijn, maar helaas even later komt hij terug, sterker dan hij was. Soms kan het heel wat lijken in een mensen leven. Wat een veranderingen hebben er plaats gevonden, het totale leven is anders geworden, de wereld staat als het ware op z’n kop en toch, we zien dat het geen stand houd. Als een varken keert deze mens weer terug tot de wenteling in het slijk. Hoe komt dit toch? Wel Jezus wordt er niet gevonden. Jezus was niet het begin, het midden en het einde in het leven van deze mens. Tegelijk moeten we opmerken, dat er ook mensen zijn die in het geheel geen kennis hebben aan het werk van de duivel, zij zien geen duivel, zij weten niet wat zonde is en hebben hier ook niet mee te worstelen, hun mond is vol van Jezus, maar ach lieve vrienden, wat betekent deze Jezus voor u? Heeft hij het handschrift dat tegen u was uitgewist met Zijn dierbaar bloed? Heeft hij u verlost van uzelf en de zonde in u gedood? Als u hier niets van kent, wat moet u dan met Jezus? Het gaat niet om uw verhaal, uw bekeringsgeschiedenis, uw werken voor Jezus, uw praten over Jezus. Maar, is Jezus uw alles, is Hij het voorwerp van uw geloof en het brandpunt van uw hart? Is Hij het waar al uw begeerte naar uitgaat? Zo niet, dan bidden wij u van Christus wege, alsof God door ons bade. Laat u met God verzoenen (2 Kor. 5:20). Het is niet onze bedoeling om twijfel te zaaien, maar we leven in een tijd, waar alles op z’n kop staat, van uiterst links tot uiterst rechts zodat men uitroept, ‘wat is nog waarheid?’ God is groot en wij begrijpen Hem niet, Zijn weg met ons nietige mensen is zeer gevarieerd en voor ons soms onbegrijpelijk. Maar tegelijk moeten wij zeggen, zij die wandelen met God, kunnen niet wandelen met de duivel, zij die Jezus liefhebben, haten de werken der duisternis. Zij hebben met Paulus, een gezamenlijk verlangen, ontbonden en met Christus te zijn dat is zeer verre het beste. We hebben hier geen blijvende stad, en daarom zijn wij gericht op het eeuwige leven, wat Christus Jezus voor ons bereid heeft. Zijn er in het leven van Gods kinderen dan geen zonden? O ja te veel om op te noemen, zonden waar zij tegen strijden en die maar niet overwonnen worden, omdat zij zo vaak strijden in eigen kracht, in plaats van te zien op Jezus. Zonden die zij zelf niet zien maar die anderen wel zien. Het kenmerk van hen is echter dat zij de zonden niet liefhebben, zij hebben een afkeer en een haat tegen deze zonden omdat zij weten dat het juist deze zonden zijn die hun Jezus aan het vloekhout op Golgotha deed hangen. Wat smartelijk is het dan om te vallen in bepaalde zonden, iedere zonde is een klap op Jezus doornenkroon. Maar kom, het hoofd omhoog en het hart naar boven. ‘Het is volbracht.’ Jezus heeft de strijd gewonnen. De straf die ons de vrede aanbrengt was op Hem. De Vader in de Hemel heeft het offer aanvaard, de schuld Uws volks hebt Gij uit Uw boek gedaan, ook ziet Gij geen van hunnen zonden aan. Wat een heerlijk Evangelie, wat een blijde boodschap, Heilig in Hem. Volmaakt rechtvaardig voor God omdat Christus in onze plaats is gegaan. Ziende op Hem de overste leidsman en voleinder des geloofs, zijn wij meer dan overwinnaars en moeten duivel en zonde van ons vlieden.
Op het bevel van de Heere Jezus moet de duivel vertrekken, hij gaat niet rustigjes weg, maar doet dit roepende en de jongen scheurende zodat het kind als dood neerlag. Velen geloven dat het kind gestorven is. Maar als Jezus hem bij de hand grijpt en hem opricht, dan staat hij op. Wat een verschrikkelijk geval was er tot de Heere gekomen, wat een onmogelijkheid voor ons mensen maar zou er voor Jezus iets te wonderlijk zijn? Uw geval is niet te moeilijk, uw zonden zijn niet te veel, uw verleden kan nooit te vuil zijn om te komen tot de Fontein des Levens. Kom en laat u wassen.

‘Komt dan, en laat ons tezamen rechten, zegt de HEERE; al waren uw zonden als scharlaken, zij zullen wit worden als sneeuw; al waren zij rood als karmozijn, zij zullen worden als witte wol (Jes. 1:18).’ Weet u niet waar u het zoeken moet en roept u het uit: ‘Gelijk een hert schreeuwt naar de waterstromen, alzo schreeuwt mijn ziel tot U o God.’ Hoor dan wat God tot u zegt: ‘O alle gij dorstigen, komt tot de wateren, en gij, die geen geld hebt, komt, koopt en eet, ja komt, koopt zonder gedlen zonder prijs, wijn en melk. Waarom weegt gijlieden geld uit voor hetgeen geen brood is, en uw arbeid voor hetgeen dat niet verzadigen kan? Hoort aandachtiglijk naar Mij en eet het goede, en laat uw ziel in vettigheid zich verlustigen. Jes. 55:1,2′ We mogen komen zoals we zijn, we hoeven niets mee te brengen. God vraagt van ons geen moeilijke dingen, kom waarom zouden we nog langer het leven zoeken in de dood? Waarom zouden we nog langer in eigen krachten willen overleven? Het gaat niet, we zullen er mee omkomen, waarom langer werken voor dat wat geen brood is? Kom, en drink uit de Heilsfontein die geopend is in Christus. Laat Hem uw wonden uitwassen, uw vuilheid wegdoen en u bekleden met de mantel der gerechtigheid. De hemel zal feest vieren als een zondaar als u, zich overgeeft in Gods handen en ziet dat de duivel uitgeworpen wordt. Ze zullen juichen als ze u zien staan op uw voeten, vanaf dan staat u niet meer in eigen kracht maar gefundeerd op het enige fundament, Jezus Christus en dien gekruisigd.
Na dit grote wonder trekt Jezus Zich samen met de discipelen terug in huis. De discipelen, vragen Hem waarom zij de duivel niet hebben kunnen uitwerpen? Het antwoord van de Heere Jezus is: ‘vanwege uw ongeloof, want voorwaar zeg Ik u, zo gij een geloof hadt als een mosterdzaad, gij zoudt tot deze berg zeggen: Ga heen van hier derwaarts; en hij zal heengaan; en niets zal u onmogelijk zijn.’De discipelen worden hier berispt, hun geloof was niet groot genoeg geweest, maar hoe groot moest dit dan zijn, als Hij het vergelijkt met een mosterdzaadje? Het mosterdzaad is maar een klein zaadje en zelfs als ze zo’n groot geloof hadden dan zouden ze een berg kunnen verzetten. Het geloof waar de Heere Jezus het hier over heeft, gaat over het geloof in wonderen. Dit heeft niets te maken met hun persoonlijke geloofsleven. In 1 Korinthe 13 kunnen we lezen dat we geloof kunnen hebben dat bergen verzet, terwijl we niets zijn omdat we de liefde missen. De discipelen hadden getwijfeld of zij deze duivel uit zouden kunnen werpen, zij hadden gezien op eigen krachten en op de omstanders. Zoveel schriftgeleerden, zo’n kwalijk geval en dan daar te staan terwijl Jezus afwezig is. Wat een les voor ons. Ook wij zien zo vaak op de omstandigheden, op onze eigen nietigheid, op ons kleine verstand en de geringe kennis. We zien op tegen hen die zoveel meer kennis hebben. We laten ons verlammen, ontmoedigen en we houden onze mond dicht. Maar ach hoe vaak blijkt dan weer, dat juist zij met de kennis het laten afhangen van hun kennis. Als je zo hoort en ziet dan zouden ze inderdaad bergen verzetten maar hoe vaak wordt de liefde gemist. Nee, lieve vrienden laten wij het niet verwachten van de schriftgeleerden, waak ervoor om er naar te streven een schriftgeleerde te worden. We mogen eenvoudig dicht bij de Heere leven, Zijn Woord onderzoeken en aan ons hart drukken. Hem ons leven laten leiden, dwars tegen de mening van de schriftgeleerden in. Ons hart laten vervullen met Zijn liefde en gedreven door die liefde, Hem onze Koning en Zaligmaker grootmaken. Hij zal ons geleiden, langs grazige weiden, Ja met Hem zijn we veilig en als het dan eens moeilijk onbegaanbaar voor ons wordt dan zullen we ervaren dat Hij ons in Zijn armen draagt.

De discipelen hadden de duivel niet uit kunnen werpen omdat zij zich hadden laten leiden door hun ongeloof. Jezus zegt hen dat als zij een geloof als een mosterdzaadje zouden hebben, ze bergen zouden kunnen verzetten. En tegelijk zegt Hij: ‘Maar dit geslacht vaart niet uit dan door bidden en vasten.’ Met dit geslacht, wordt de duivel bedoeld. De duivel zal dus niet anders kunnen uitvaren dan door vasten en bidden. Zonder geloof is het onmogelijk te bidden, te danken en te loven, laat staan duivelen uit te werpen. Als wij mensen ontmoeten die op welke wijze dan ook van de duivel bezeten zijn, dan zullen wij volgens de woorden van Jezus niets kunnen uitrichten dan door vasten en bidden. Hier bedoelt Jezus, dat ons geloof in de eenzaamheid, in de stilte van ons hart gevoed wordt. Ons geloof zal kracht ontvangen aan Jezus voeten, door niet in vadsigheid en overdaad te leven maar sober en in een voortdurend gebed. Alleen dan zal ons geloof sterk zijn en bergen verzetten. Als ons eigen geloofsleven mager is, kunnen we niet dienstbaar zijn voor onze Heere. Hoe zullen wij een aangevochten ziel kunnen benaderen als we zelf twijfelen aan onze behoudenis? Zal een blinde een blinde leiden? Ze zullen samen in de gracht vallen. Hoe kunnen we dan van deze blindheid en deze onzekerheid verlost worden. Wel, door te vasten en te bidden, door het voorwerp van ons geloof voor ogen te houden en te zien op Hem, die de vloek op Zich nam. Hij Jezus, de Zoon van God is een vloek geworden voor vervloekte hulpeloze zondaren, opdat een ieder die in Hem gelooft terstond verlost wordt van die vloek en met hem het eeuwige leven ontvangt. In Hem zijn wij heilig, rechtvaardig, verlost van schuld en zonden, het voorwerp van Gods liefde, ja een deel van Zijn heerlijkheid. In Hem is al ons leven, onze vreugde en onze hoop, met Hem dringen wij door bendes en overwinnen wij de dood. Met Hem kunnen wij leven en sterven. Met hem, onze Jezus heeft ons leven toekomst en in Zijn liefde licht ons leven geborgen.
Is het dan zo dat we alle duivelen kunnen uitroeien die we om ons heen zien? We zijn niet geroepen om duivelen uit te roeien. Ook zullen wij niet alle zieken kunnen genezen, Paulus had een doorn in het vlees en God vond het beter dat hij deze hield. God weet wat het beste voor ons is, als wij gebukt moeten gaan onder een zwakke gezondheid, pijnen of vermoeidheid dan mogen we dit bij Hem brengen. In hem ontvangen we dan verlossing van de kwalen of kracht om ze te kunnen dragen. Hij legt ons een kruis op, maar nooit te zwaar. Terugkijkend gebeurt het wel dat we Gods wijsheid bewonderen in het opleggen van de kruisen, we hadden het zo nodig. Hij heeft de weg gebaand, in liefde tot ons, de helse pijnen doorstaan, de hoon en de spot verdragen, en is gestorven aan het kruis, opdat wij eeuwig zouden leven. Zouden wij ons kruisje dan niet vrolijk dragen? Het is maar een korte tijd. Vrienden hebt goede moed, nog even en de bazuinen zullen klinken dan zullen we Hem tegemoet gaan in de lucht om eeuwig met hem te zijn. Daar zal geen satan ons meer benauwen, geen pijnen ons meer kwellen, daar zullen we niet meer ervaren dat we zo klein gelovig zijn. Daar zal ons geloof verwisseld worden in een eeuwig aanschouwen. Hem zij alle eer, lof en aanbidding. Kom, hebt goede moed, wat hebben we te verliezen? Door in deze blijde verwachting te leven, in de wetenschap dat Jezus Christus onze plaats bereid heeft en straks komt om ons te halen, zullen we ervaren dat de wereld en al het begeerlijks haar glans meer en meer verliest. Ons hart is vervuld met de liefde van en tot Hem, die ons heeft liefgehad met een eeuwige liefde. Komt de duivel dan om ons te bestrijden, dan mogen wij hem wederstaan en hij zal van ons vlieden. Zelf heb ik gedacht dat ik het rijk van satan moest ten onder brengen, ach wat een last! Jezus is de overwinnaar, wij mogen ons onderwerpen aan Zijn wil en bemerken dat we in Zijn kracht kunnen staan en de duivel moet dan vlieden (Jak. 4:7). Gebed, meditatie, zingen en spreken tot eer van God geeft vleugelen aan ons geloof. Op die vleugelen mogen we dan opstijgen boven alle aardse zorgen uit.
Vrienden, is Jezus en Zijn genade de inhoud van uw leven, wat bent u dan gelukkig. Geef God de eer, Hij heeft u opgezocht en zal het werk dat Hij in u begonnen is voleindigen om u straks tot Zich te nemen. Daar zult u voor eeuwig met Hem verenigt zijn in al Zijn heerlijkheid en Zijn Glorie, eeuwig zal de jubel klinken ‘Door u, door, u alleen om het eeuwig welbehagen’. Wat een vreugde zal dat zijn.

Moet u dit nog missen? Dan zegt Gods Woord u dat er geen ellendiger schepsel op de aarde is dan u. Een oceaan van liefde, een genadig Vader in de hemel, een volkomen Zaligmaker die Zijn leven gaf, O kiest dan nu wie u dienen wilt. Wat zal het verschrikkelijk zijn om ondanks al deze aangeboden genade, voor eeuwig verloren te moeten gaan. Wening en knersing en een geweten dat alsmaar uitroept, ‘had ik maar, had ik maar’. Het leven en de vreugde gezocht in de wereld en dan nu voor eeuwig verloren te moeten gaan. Lieve vrienden, vandaag is het nog de dag van zaligheid, als u uzelf mag overgeven in de handen van Jezus Christus dan zult u ervaren dat u dan past begint te leven, dan weet u past wat vreugde en blijdschap is, dan weet u pas wat liefde is en dan ervaart en leert u wat nu echte toekomst is. Ja dan zal uw hart het uitroepen, al wat aan Hem is, is gans begeerlijk, naar Hem alleen zal uw hart dan uitgaan. In de stilte mag u dan leren welk een Vriend onze Jezus is. Hij nam de straf op Zich die u had verdiend, geen pen kan die liefde die dan begint te stromen beschrijven. Is uw geloof wankelend en heeft u last van ongeloof, roep dan uit met de vader van de maanzieke jongen: ‘Ik geloof, kom mijn ongeloof te hulp.’ Hij wil uw geloof versterken omdat dat kleine geloof wat in uw hart is een geloof is wat Hem behaagd. Hij heeft u lief en daarom is er geloof in uw hart, laat u niet ontmoedigen, Geef God de eer.

Bent u bang dat uw geloof niet echt is, laat varen al die duivelse gedachten en zie op het kruis, daar hangt Jezus, de Man van smarten, Hij nam uw schuld en uw straf, ja de vloek die op u ruste nam Hij voor u weg. ‘Vader vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen.’ Hij ziet uw zuchten, Hij kent uw verlangen en Hij Zelf wil uw geloof versterken. Weet dat het ongeloof niet anders zal varen dan door bidden en vasten. Neem Gods Woord, en laat u onderwijzen door Gods Geest. Toets u niet aan andere mensen, maar laat Gods Woord uw kompas, uw richtsnoer zijn.

Misschien is er wel een schriftgeleerde die dit leest, ongetwijfeld zal er veel op dit geschrevene aan te merken zijn, maar lieve vriend of vriendin, ook voor u is er genade, laat al uw wijsheid u niet weerhouden om door genade gezaligd te worden. De schriftgeleerden uit de tijd van Jezus omwandelingen, zijn tot de ontzettende ontdekking gekomen, dat de kennis hen niet kon behouden. Zij hadden meer op met onderzoek en wetenschap, hun theologie was hen meer waard dan de liefde van Christus. Ach, wat een ontzettende ontdekking zal het straks zijn als u anderen de les hebt gelezen, anderen hebt afgehouden in het komen tot Christus en dan zelf zal moeten horen: ‘gaat weg van Mij, gij werkers der ongerechtigheid.’ Kom, het is nog niet te laat, de genade van Christus is er ook voor u, laat u zaligen en ervaar dat de liefde van Christus alle verstand te boven gaat.
Misschien komen er wel duizend vragen omhoog bij het lezen van dit gedeelte, leg de vragen eenvoudig voor de Heere neer, vraag Hem om licht en onderzoek Zijn Woord, Hij zal raad geven Zijn oog zal op u zijn. Verhardt u niet maar laat u leiden, verheugt u in de Heere en roemt Zijn grote daden. Amen.
Psalm 146

1 Prijs den HEER’ met blijde galmen;

Gij, mijn ziel, hebt rijke stof;

‘k Zal, zolang ik leef, mijn psalmen

Vrolijk wijden aan Zijn lof;

‘k Zal, zolang ik ‘t licht geniet,

Hem verhogen in mijn lied.

2 Vest op prinsen geen betrouwen,

Waar men nimmer heil bij vindt:

Zoudt g’ uw hoop op mensen bouwen?

Als Gods hand hun geest ontbindt,

Keren zij tot d’ aarde weêr,

Storten met hun aanslag neer.

3 Zalig hij die, in dit leven,

Jakobs God ter hulpe heeft!

Hij, die, door den nood gedreven,

Zich tot Hem om troost begeeft;

Die zijn hoop in ‘t hach’lijkst lot

Vestigt op den HEER’, zijn God.