Volg ons op YouTube

Geeft de HEERE de hand – de bekering of terugkeer tot de HEERE

‘Verhardt nu ulieder nek niet, gelijk uw vaderen; geeft den HEERE de hand, en komt tot Zijn heiligdom, hetwelk Hij geheiligd heeft tot in eeuwigheid, en dient den HEERE, uw God; zo zal de hitte Zijns toorns van u afkeren. Want als gij u bekeert tot den HEERE, zullen uw broederen en uw kinderen barmhartigheid vinden voor het aangezicht dergenen, die hen gevangen hebben, zodat zij in dit land zullen wederkomen; want de HEERE, uw God, is genadig en barmhartig, en zal het aangezicht van u niet afwenden, zo gij u tot Hem bekeert, 2 Kron. 30:8,9.’

Geeft de HEERE de hand, zo klonk de oproep van koning Hizkia tot het afgedwaalde volk. Een oproep die verootmoedigt en roept tot een terugkeer naar de Heere. Daarna hielden zij het pascha en het feest der ongezuurde broden. Het pascha wees terug naar het geslachtte lam en het bloed waarachter het volk schuilden. Het wees terug naar Egypte waar de verderfengel kwam om alle eerstgeboren te doden die niet schuilden achter het bloed. De ongezuurde broden wezen heen naar de verdrukking in Egypte en tegelijk is zij een beeld waarbij het ongezuurde ziet op het zondeloze. Tijdens dit feest verwijdert het volk alle zuurdeeg of gist uit de huizen en stelt zichzelf de vraag of er nog zonden in hun eigen leven zijn die opgeruimd moeten worden.

Onze Heere Jezus is het geslachtte Lam dat de zonden der wereld wegneemt, Zijn bloed is de verzoening voor onze zonden en als wij schuilen achter dat bloed, kan het verderf ons niet overkomen. Nu is de grote vraag aan ons; schuilen wij achter dat bloed? Beseffen wij dat wij vanwege onze zonden de dood en de hel verdiend hebben en dat onze goede werken niet kunnen goedmaken dat wat wij verdorven hebben? Het is genade alleen dat redt en geschonken wordt aan allen die gelovig rusten in het offer van de Zoon van God. Lieve vrienden, als u het leven nog niet in Hem gevonden hebt, dan roept het Woord van God u vandaag op om de HEERE de hand te geven. De Heere Jezus heeft gezegd, dat Hij de Weg, de Waarheid en het leven is en dat niemand tot de Vader kan komen dan door Hem. De HEERE de hand geven is dus alles loslaten buiten de Heere Jezus, de knieën buigen, de zonden belijden en geloven dat in Hem werkelijk alle leven voor u persoonlijk te vinden is. Als we zo via de Zoon tot de Vader komen dan is er geen veroordeling. ‘Zo is er dan nu geen verdoemenis voor degenen, die in Christus Jezus zijn, die niet naar het vlees wandelen, maar naar den Geest, Rom. 8:1.’

We zien dat het volk, gered uit de slavernij van Egypte, steeds opnieuw weer bij de HEERE vandaan ging en steeds weer opnieuw tot bekering moest worden opgeroepen. We zullen samen nadenken over bekering in het Oude en Nieuwe Testament waarbij wij onszelf verootmoedigen voor de Heere en ons afvragen of ook wij op de goede weg zijn of dat ook wij moeten terugkeren tot de levende God.

Het Hebreeuwse woord “shuwb” wordt in onze Bijbel vertaald met verschillende woorden; terugkeren, bekeren en omkeren maar ook door afkeren en nog andere variaties. We zien zegen en vloek in heel de Bijbel gekoppeld aan dit eenvoudige woord met een zeer diepe betekenis. Mozes spreekt tot het afgedwaalde volk Israël; ‘omdat gij u afgekeerd hebt van den HEERE, zo zal de HEERE met u niet zijn, Num. 14:43b.’ Steeds opnieuw klinkt de waarschuwing om niet af te wijken van de HEERE en eigen wegen te gaan. Op een gehoorzaam leven zal een zegen rusten en een ongehoorzaam leven zal de vloek dragen. ‘Voorts zal het geschieden, wanneer al deze dingen over u zullen gekomen zijn, deze zegen of deze vloek, die ik u voorgesteld heb; zo zult gij het weder ter harte nemen, onder alle volken, waarheen u de HEERE, uw God, gedreven heeft; En gij zult u bekeren tot den HEERE, uw God, en Zijner stem gehoorzaam zijn, naar alles, wat ik u heden gebiede, gij en uw kinderen, met uw ganse hart en met uw ganse ziel. En de HEERE, uw God, zal uw gevangenis wenden, en Zich uwer ontfermen; en Hij zal u weder vergaderen uit al de volken, waarheen u de HEERE, uw God, verstrooid had, Deut. 30:1-3.’ In deze woorden ligt ook voor vandaag een rijke troost, het volk Israël zal terugkeren tot het land van de belofte. God Zelf zal hun hart besnijden, zij zullen de HEERE hun God liefhebben met hun hele hart en met hun hele ziel en God zal hun vijanden vervloeken (vers 4-7).

‘Gij dan zult u bekeren, en der stemme des HEEREN gehoorzaam zijn, en gij zult doen al Zijn geboden, die ik u heden gebiede. En de HEERE, uw God, zal u doen overvloeien in al het werk uwer hand, in de vrucht uws buiks, en in de vrucht uwer beesten, en in de vrucht uws lands, ten goede; want de HEERE zal wederkeren, om Zich over u te verblijden ten goede, gelijk als Hij Zich over uw vaderen verblijd heeft; Wanneer gij der stemme des HEEREN, uws Gods, zult gehoorzaam zijn, houdende Zijn geboden en Zijn inzettingen, die in dit wetboek geschreven zijn; wanneer gij u zult bekeren tot den HEERE, uw God, met uw ganse hart en met uw ganse ziel, Deut. 30:8-10.’ De zegen des Heeren zal zijn op allen die Hem dienen met hun hele hart en als zij zijn afgeweken dan moeten zij zich opnieuw bekeren en afstand doen van dat wat tegen Gods bevel ingaat. ‘Toen sprak Samuël tot het ganse huis van Israël, zeggende: Indien gijlieden u met uw ganse hart tot den HEERE bekeert, zo doet de vreemde goden uit het midden van u weg, ook de Astharoths; en richt uw hart tot den HEERE, en dient Hem alleen, zo zal Hij u uit de hand der Filistijnen rukken, 1 Sam. 7:3.’ We zien dat de straffen van God volgen op de overtreding en dat Zijn zegen volgt op de bekering.

De Heere heeft duidelijk in Zijn Woord aangegeven dat Hij op Zijn heilige plaats geofferd wil worden. Bij gebrek aan een tempel ging het volk zelf hoogten maken of op bestaande hoogten offeren. We lezen hiervan ten tijde van Salomo. ‘Alleenlijk offerde het volk op de hoogten, want geen huis was den Naam des HEEREN gebouwd, tot die dagen toe., 1 Kon. 3:2.’ Salomo was de door God aangewezen persoon om voor de Heere een huis te bouwen maar ook van hem lezen wij dat hij offerde op deze hoogten. ‘En Salomo had den HEERE lief, wandelende in de inzettingen van zijn vader David; alleenlijk offerde hij en rookte op de hoogten, 1 Kon. 3:3.’ Als Salomo de tempel heeft gebouwd horen wij hem ernstig roepen tot de HEERE; “Nu dan o HEERE, God Israëls, laat Uw woord waar worden.. Wend U dan nog tot het gebed Uws knechts en tot zijn smeking… Hoor Gij dan uit den hemel.. Ja, hoor en vergeef de zonden van Uw volk en van uw knechten.” Hij roept en smeekt de HEERE of Hij genadig wil zijn en horen als het volk tot Hem zal roepen en zich zal bekeren als zij van Hem zijn afgeweken. Als Salomo zijn gebed is geëindigd, verschijnt de HEERE in de nacht en spreekt tot hem dat Hij zijn gebed verhoord heeft en dan horen wij de volgende belofte: ‘Zo Ik den hemel toesluite, dat er geen regen zij, of zo Ik den sprinkhaan gebiede, het land te verteren, of zo Ik pest onder Mijn volk zende; En Mijn volk, over dewelken Mijn Naam genoemd wordt, zich verootmoedigt en bidt, en zij Mijn aangezicht zoeken, en zich bekeren van hun boze wegen; zo zal Ik uit den hemel horen, en hun zonden vergeven, en hun land genezen, 2 Kron. 7:13,14.’ Wat zien we Gods genadige vergeving schitteren in al deze beloften en dat tegenover zoveel ontrouw van hen die Zijn Naam belijden. Het is ook juist deze Salomo die door zijn liefde tot zijn vele vrouwen het volk meenam in de verschrikkelijke zonde van afgoderij. Hierdoor is het volk Israël gescheurd in twee gedeelten, het tien en het twee stammenrijk. Juda, het twee stammenrijk ging wonen in het zuiden en Israël, het tien stammenrijk in het noorden.

Als we hier ernstig over nadenken dan mag dit ons wel verootmoedigen, hoe is alles vandaag, ook onder hen die de Naam des Heeren belijden, verscheurd en versnipperd. Ik geloof dat de oproep tot bekering ook vandaag moet klinken. Laten wij onze nek niet verharden maar de Heere de hand geven. Laten wij Hem dienen zoals Hij gediend wil worden en dat betekent zo vaak dat wij ons wederom moeten bekeren. God wordt alleen geëerd door hen die Hem dienen met heel het hart en niet op een eigen wijze. Denk aan Jerobeam, de eerste koning over het tienstammenrijk. Hij maakte zich zorgen, wat zou er gebeuren als zijn volk straks de feesten van de Heere zou gaan vieren in Jeruzalem? ‘En Jerobeam zeide in zijn hart: Nu zal het koninkrijk weder tot het huis van David keren. Zo dit volk opgaan zal om offeranden te doen in het huis des HEEREN te Jeruzalem, zo zal het hart dezes volks tot hun heer, tot Rehabeam, den koning van Juda, wederkeren; ja, zij zullen mij doden, en tot Rehabeam, den koning van Juda, wederkeren. Daarom hield de koning een raad, en maakte twee gouden kalveren; en hij zeide tot hen: Het is ulieden te veel om op te gaan naar Jeruzalem; zie uw goden, o Israel, die u uit Egypteland opgebracht hebben, 1 Kon. 12:26-28.’ We zien hier hoe de hoogmoed van Jerobeam het hele volk tot zonde aanzet. Hij was bevreesd voor verlies van eigen eer en macht en schroomde niet om heel het volk bij God vandaan te trekken, zijn hart was niet oprecht voor God.

‘En hij zette het ene (gouden kalf) te Beth-el, en het andere stelde hij te Dan. En deze zaak werd tot zonde; want het volk ging heen voor het ene, tot Dan toe. Hij maakte ook een huis der hoogten; en maakte priesteren van de geringsten des volks, die niet waren uit de zonen van Levi. En Jerobeam maakte een feest in de achtste maand, op den vijftienden dag der maand, gelijk het feest, dat in Juda was, en offerde op het altaar; van gelijken deed hij te Beth-el, offerende den kalveren, die hij gemaakt had; hij stelde ook te Beth-el priesteren der hoogten, die hij gemaakt had. En hij offerde op het altaar, dat hij te Beth-el gemaakt had, op den vijftienden dag der achtste maand, der maand, dewelke hij uit zijn hart verdacht had; zo maakte hij den kinderen Israels een feest, en offerde op dat altaar, rokende.1 Kon. 12:29-33.’ We zien hoe hoogmoed en angst voor eerverlies, de deur openzet voor vele zonden. Het klonk alles zo mooi, de Heere moest gediend worden en Jerobeam zou daar wel invulling aan geven. Hij deed het alles op eigen houtje, hij had geen Jeruzalem, geen Priesters en van God ingestelde dagen nodig. Hij maakte zelf plaatsen om te offeren, hij maakte priesters en verschoof de door God ingestelde dag. De HEERE had bevolen: ‘Spreek tot de kinderen Israëls, zeggende: Op den vijftienden dag van deze zevende maand zal het feest der loofhutten zeven dagen den HEERE zijn, Lev. 23:43.’ Jerobeam had er geen moeite mee om deze door God ingestelde dag een maand later te houden.

Dan, als het feest in volle gang is verschijnt daar een knecht van de Heere. ‘En ziet, een man Gods kwam uit Juda, door het woord des HEEREN tot Beth-el; en Jerobeam stond bij het altaar, om te roken. En hij riep tegen het altaar, door het woord des HEEREN, en zeide: Altaar, altaar, zo zegt de HEERE: Zie, een zoon zal aan het huis Davids geboren worden, wiens naam zal zijn Josia; die zal op u offeren de priesters der hoogten, die op u roken, en men zal mensenbeenderen op u verbranden, 1 Kon. 13:1,2.’ Wat een moeilijke boodschap moest deze knecht van de Heere brengen. Daar staat een feest houdende menigte, allen denken zij God te eren op hun eigen wijze en dan klinkt daar zo’n preek vol bestraffing en oordeel. Ook vandaag verlangt het overgrote deel om de Heere te dienen op eigen wijze. Allen geheel oprecht maar is dit ook de manier waarop God gediend wil worden? Zijn wij met elkaar gericht op God en God alleen en mag ons dit alles kosten of volgen wij mensen en menselijke tradities die wij verheven hebben tot heilige normen en waarden? Het is goed om onszelf steeds weer opnieuw deze vraag te stellen. Vandaag is het niet anders als in de tijd van de profeten. ‘Als nu de HEERE tegen Israël en tegen Juda, door den dienst van alle profeten, van alle zieners, betuigd had, zeggende: Bekeert u van uw boze wegen en houdt Mijn geboden, en Mijn inzettingen, naar al de wet, die Ik uw vaderen geboden heb, en die Ik tot u door de hand van Mijn knechten, de profeten, gezonden heb; Zo hoorden zij niet, maar zij verhardden hun nek, gelijk de nek hunner vaderen geweest was, die aan den HEERE, hun God, niet geloofd hadden, 2 Kon. 17:13,14.’

Het is goed om ook te kijken naar het leven van de jonge koning Josia, op acht jarige leeftijd werd hij koning over Juda, het twee stammenrijk. Er staat van hem geschreven dat hij deed wat recht was in de ogen van de HEERE en niet afweek ter linker of ter rechterhand. Op zesentwintig jarige leeftijd ontdekt hij het wetboek van de HEERE en komt tot het volgende inzicht: ‘Want de grimmigheid des HEEREN is groot, dewelke tegen ons aangestoken is, omdat onze vaderen niet gehoord hebben naar de woorden dezes boeks, om te doen naar al wat voor ons geschreven is, 2 Kon. 22:13b.’ Koning Josia maakt een verbond om de HEERE na te wandelen en Zijn geboden, Zijn getuigenissen en Zijn inzettingen met zijn hele hart en met zijn hele ziel te houden (2 Kon. 23:3). De afgoden en de bossen roeit hij uit en de hoogten neemt hij weg. Als Josia bij de hoogte en het altaar komt dat Jerobeam gemaakt heeft breekt hij alles af, als hij omkijkt en graven ziet laat hij de beenderen halen en verbrandt ze op het altaar, dit alles volgens het door God geprofeteerde Woord (1 Kon. 13:1,2). Hiermee verontreinigde hij de afgodische plaats waardoor het als het ware onmogelijk was om deze onheilige plaats nog ooit te gebruiken. De priesters die op de hoogten dienst deden nam hij en verbrandde hen op hun altaren. Het hart van Josia kon het niet verdragen dat de Naam des HEEREN onteerd werd, hij riep het volk op tot bekering en gaf zelf het goede voorbeeld. Dan roept hij het volk: ‘Houdt den HEERE, uw God, pascha, gelijk in dit boek des verbonds geschreven is, 2 Kon. 23:21b.’ Vanaf de richteren en de koningen was er geen pascha gevierd zoals het nu gevierd werd. Het hart van de koning was geheel op God gericht.

Hij deed verder nog weg de waarzeggers en de duivelskunstenaars, de terafim, de drekgoden en alle verfoeisel en dan lezen we van hem: ‘En voor hem was geen koning zijns gelijke, die zich tot den HEERE, met zijn ganse hart, en met zijn ganse ziel, en met zijn ganse kracht, naar al de wet van Mozes, bekeerd had; en na hem stond zijns gelijke niet op, 2 Kon. 23:25.’ Lieve vrienden, wie willen wij volgen? Jerobeam, die Israël zondigen deed of Josia? Gaan wij voor het ontheiligde of het heilige, gaan wij voor de wereld of voor Gods Koninkrijk, verkiezen wij de brede of de smalle weg? David begreep hoe goed het onderzoeken, overdenken en toepassen van Gods Woord in Zijn leven was. ‘De wet des HEEREN is volmaakt, bekerende de ziel; de getuigenis des HEEREN is gewis, den slechten wijsheid gevende. De bevelen des HEEREN zijn recht, verblijdende het hart; het gebod des HEEREN is zuiver, verlichtende de ogen, Ps. 19:8,9.’ Het Woord van God, en dat was voor David de Thora, bekeerde zijn ziel en in de ons bekende drieëntwintigste psalm vinden wij hetzelfde woord alleen anders vertaald. ‘Hij verkwikt mijn ziel; Hij leidt mij in het spoor der gerechtigheid, om Zijns Naams wil, Ps. 23:3.’ Het Woord bekeert en verkwikt de ziel. Toch heeft dit Woord in zichzelf geen kracht, het is de Geest van God die het alles tot leven brengt. De letter dood en de Geest maakt levend.

Wij die geloven, kunnen afdwalen van de Heere, hoeveel verleidingen zijn er niet om ons heen, wat kan het vlees zwak zijn en hoe verschrikkelijk is het dan om met David in de zonden te vallen. David moest leren dat er van hemzelf geen verwachting was. En dan, als zijn hart verdrietig is, hij zichzelf ziet als een zwarte zondaar, het licht hem ontbreekt en hij twijfelt aan alles, roept hij uit: ‘Geef mij weder de vreugde Uws heils; en de vrijmoedige geest ondersteune mij. Zo zal ik den overtreders Uw wegen leren; en de zondaars zullen zich tot U bekeren, Ps. 51:12,13.’

Lieve vrienden, hoe onze weg ook is, het leven voor onze ziel is alleen te vinden in de Heere Jezus Christus. Door Hem hebben wij een vrijmoedige toegang tot de Vader, als wij Zijn gemeenschap missen omdat wij zijn afgeweken van het pad der gerechtigheid, dan mogen wij het wel uitroepen; ‘HEERE, bekeer ons tot U, zo zullen wij bekeerd zijn; vernieuw onze dagen als van ouds, Klaagliederen 5:21.’ Aan de ene kant de eis tot bekering, want zonder bekering is er geen zegen te verwachten maar een gruwelijk oordeel. Aan de andere kant is daar de roep om genade, wetend dat er in ons geen kracht is en wij van onszelf niets kunnen. ‘Alzo zegt de HEERE der heirscharen: Keert weder tot Mij, spreekt de HEERE der heirscharen, zo zal Ik weder tot ulieden keren, zegt de HEERE der heirscharen, Zach. 1:3.’

Keert weder, verhardt u niet maar geeft de Heere de hand. Laten wij onszelf blijven onderzoeken. Juist dan als wij ontvankelijk het Woord openen, kunnen duizend vragen op ons afkomen. Gewoonten worden tot zonde, tradities gaan wankelen, dingen die voor ons heilig waren worden onheilig. Wij hebben nodig om hierin geleid te worden door de Geest van God en niet onze eigen wil maar de wil van God te volgen. Wat is het goed om tradities te hebben. Wat is het mooi om te zien hoe de Amish met elkaar in gemeenschap leven. Wie zou durven zeggen dat dat verkeerd is? Maar wat wordt het benauwd als regels en wetten worden opgelegd en verheven boven het Woord van God. Wat een zegen om op te groeien in een reformatorisch milieu met het Woord van God. Wat heeft de Heere rijke getuigenissen gegeven van Zijn genade onder velen die daar in zijn opgegroeid. Maar ook dan mogen wij onszelf de vraag stellen of wij niet zijn afgeweken van het Woord en tradities tot regel en wet hebben gemaakt. Hoe moeilijk blijkt het te zijn om onvoorwaardelijk de Heere te volgen, soms dwars tegen menselijke gewoonten in.

De geschiedenis leert ons dat er steeds opnieuw werd afgeweken van Gods instellingen om eigen gekozen wegen te gaan. Hoe moeilijk kan het zijn om eerlijk te handelen tussen God en onze ziel en er voor uit te komen dat wij niemand anders wensen te volgen dan Jezus Christus en Dien gekruisigd. Brand de kandelaar nog en verspreiden wij het liefelijke Evangelielicht des hemels? Zo niet; ‘Gedenk dan, waarvan gij uitgevallen zijt, en bekeer u, en doe de eerste werken; en zo niet, Ik zal u haastelijk bij komen, en zal uw kandelaar van zijn plaats weren, indien gij u niet bekeert, Openb. 2:5.’ Kom, geef de Heere de hand, misschien wordt u gekastijd, maar weet dat dit is tot uw nut. ‘Zo wie Ik liefheb, die bestraf en kastijd Ik; wees dan ijverig, en bekeer u, Openb. 3:19.’ Lieve vrienden, broeders en zusters, verblijdt u in de Heere en geeft Hem alle eer. Amen.

Psalm 119, 3,7,53 en 88

Och, schonkt Gij mij de hulp van Uwen Geest!

Mocht die mij op mijn paân ten leidsman strekken!

‘k Hield dan Uw wet, dan leefd’ ik onbevreesd;

Dan zou geen schaamt’ mijn aangezicht bedekken,

Wanneer ik steeds opmerkend waar’ geweest,

Hoe Uw geboôn mij tot Uw liefde wekken.

‘k Heb and’ren al de rechten van Uw mond

Met lust verteld, hen vlijtig onderwezen;

Uit al den schat van ‘t grote wereldrond

Is nooit de vreugd in mijn gemoed gerezen,

Die ‘k steeds in Uw getuigenissen vond,

Door mij betracht, en and’ren aangeprezen.

Uw woord is mij een lamp voor mijnen voet,

Mijn pad ten licht, om ‘t donker op te klaren.

Ik zwoer, en zal dit met een blij gemoed

Bevestigen, in al mijn levensjaren,

Dat ik Uw wet, die heilig is en goed,

Door Uw genâ bestendig zal bewaren.

Gun leven aan mijn ziel, dan looft mijn mond

Uw trouwe hulp; stier mij in rechte sporen;

Gelijk een schaap heb ik gedwaald in ‘t rond,

Dat, onbedacht, zijn herder heeft verloren;

Ai, zoek Uw knecht, schoon hij Uw wetten schond;

Want hij volhardt naar Uw geboôn te horen.


Wilco Vos Veenendaal 16-09-2015