Volg ons op YouTube

Geen juk maar vrijheid in Christus

‘Staat dan in de vrijheid, met welke ons Christus vrijgemaakt heeft, en wordt niet wederom met het juk der dienstbaarheid bevangen, Gal. 5:1.’

De boodschap van de Bijbel leert ons kort samengevat dat alle mensen gezondigd hebben en daarom van Gods heerlijkheid verstoten zijn (Rom. 3:23). Het loon op de zonde is de dood (Rom. 6:23) en nu klinkt de blijde boodschap van het Evangelie dat Christus Jezus gekomen is om te zoeken en zalig te maken dat wat verloren was (Luk. 19:10). Hij is gekomen en heeft Zijn leven gegeven tot een rantsoen (betaling) voor de zonden (1 Tim. 2:6).

Zonde is ongerechtigheid of wetteloosheid (1 Joh. 3:4) en het doen van de zonde brengt de mens onder de vloek van Gods wet (Deut. 11:28, Gal. 3:10). Nu Is de Heere Jezus Christus gekomen onder de wet en een vloek geworden om ons te verlossen van de vloek die op ons rustte door het overtreden van de wet (Gal. 3:13). Hij stierf aan het kruis in de plaats van de zondaar, allen die in het geloof mogen rusten in dat offer, zullen behouden worden (Joh. 3:14-18).

Onlangs liep ik op de Grebbeberg, de plaats waar velen in de tweede wereldoorlog het leven hebben verloren. Vandaag is het een plaats van rust, een hoge heuvel met uitzicht over de uiterwaarden. Een plaats om stil te worden van de schoonheid die onze Schepper gegeven heeft om ons iets te laten zien van Zijn grootheid. Ook is daar een plaats waar honderden doden wachten op het laatste oordeel. Een plaats waar monumenten ons vertellen hoe verschrikkelijk een oorlog is. Wat heeft de mens toch gedaan met Gods heerlijke schepping, hoe zien we de gevolgen van de zonden werkelijkheid worden op zo’n plaats waar dood en verderf zijn gezaaid. Op een grote steen stonden deze woorden: “overgave is het enige wat ons rest.” Is dat niet een les voor ons allemaal, klein en groot, gelovig of ongelovig? Is dat niet de les die de Heere Jezus ons heeft geleerd? Hoe kroop Hij door de hof van Gethsemane als een worm en geen man. Hij, de diep bedroefde, zondeloze, bad of de Vader de drinkbeker van Hem wilde wegnemen. Tegelijk onderwierp Hij Zijn wil aan die van Zijn vader. ‘Doch niet gelijk Ik wil, maar gelijk Gij wilt.’ En even later ‘Uw wil geschiede’(Matth. 26:39,42). Jezus moest de drinkbeker drinken opdat wij Zijn zegen in gemeenschap met onze Vader zouden leren kennen. Hij gaf zich vrijwillig over tot in de dood opdat doden zouden leven. Lieve vrienden, voor ons allen komt het er op aan dat wij ons leven overgeven aan God de Vader, dat wij leren bidden en leven: ‘Uw wil geschiedde’. Zoals wij onze kinderen moeten leren om niet hun eigenwijze wil te volgen maar die van hun vader, zo moeten ook wij buigen opdat Zijn liefde en vrede ons hart kan vervullen. Zolang wij niet komen tot overgave, zullen wij verliezen. Het is buigen of sterven, aanbidden of verwerpen, liefhebben of haten.

Misschien is het grootste probleem van vandaag wel onze eigenwijsheid. Wie wil nog buigen en gehoorzamen? Wij zijn baas in eigen huis, baas in eigen buik, wij beslissen wat goed of slecht is. Onze maatschappij is geëmancipeerd en deze geest van eigenwijsheid is doorgedrongen tot diep in het denken en handelen. Als God in Zijn grote genade een zondaar opzoekt en laat zien hoe reddeloos verloren hij of zij is buiten het verzoenende werk van de Heere Jezus Christus, dan komt het op overgave aan. Pas dan als wij gelovig onze knieën buigen en in schuldbelijdenis Zijn vergeving aanvaarden, mogen wij in vrede en geloof leren wandelen, uitziende op die heerlijkheid die Hij bereid voor allen die Hem liefhebben. ‘Wij dan, gerechtvaardigd zijnde uit het geloof, hebben vrede bij God, door onzen Heere Jezus Christus, Rom. 5:1.’ Daar in die overgave, worden wij gewassen en gereinigd, geen schuld en geen zonde die ons nog scheid van onze hemelse Vader. ‘Zo is er dan nu geen verdoemenis voor degenen, die in Christus Jezus zijn, die niet naar het vlees wandelen, maar naar den Geest, Rom. 8:1.’

Nu, wandelend in het Licht dat van Zijn aangezicht straalt, zijn wij vrij van de veroordeling. Geen wet die ons aanklaagt, geen vloek die ons benauwd maar vrijheid om te doen wat God behaagt. Dat is vrijheid! Zo leren wij dat overgave, bevrijding is en dat verliezen niets anders is dan winnen.

Voor alle dingen is het nodig dat wij die rust en die vrede in de Heere Jezus mogen kennen. Niet meer wij maar Hij, niet meer de wereld met alles wat voorbijgaat maar God en alles wat Hij bereidt voor hen die Hem liefhebben en gehoorzamen. Niet meer onze wil maar Zijn wil. Dan ervaren wij wat vrijheid en wat vrede is. Niet meer onze werken maar Zijn werk. Een ieder die in de heerlijkheid zal ingaan gaat daar in op grond van dat wat Christus deed. Niemand van ons kan ook maar iets aan zijn of haar zaligheid toedoen. Het is niet Jezus en iets van ons maar Jezus alleen. Het is geen gerechtigheid die wij verdienen maar die ons toegerekend wordt op grond van Christus gerechtigheid. Het is niet het houden van de wet maar het leven door het geloof.

Dit is de lering die we vinden door heel de Bijbel. Zonder bloedstorting geen vergeving (Lev. 17:11) en zonder geloof geen rechtvaardigheid (Hab. 2:4). Hoe heerlijk om te leven in het geloof, ziende op dat wat de Heere Jezus voor ons heeft gedaan en nog doet in Zijn werk als Hogepriester (Hebr. 8:1). Het is nodig dat deze evangelische leer van vrije genade klinkt in de kerken en op de straten. Dit is de leer die ook Paulus heeft gepredikt. ‘Zo zijn wij dan gezanten van Christus wege, alsof God door ons bade; wij bidden van Christus wege: laat u met God verzoenen, 2 Kor. 5:20.’

Nadat wij in de vorige drie overdenkingen hebben nagedacht over de wet als het verbond van God, is het nodig om mensen te waarschuwen voor de twee gevaren die er zijn rondom de wet. De wet is zolang als de mens bestaat verkeerd gebruikt. De één trekt zich er niets van aan en heeft allerlei vonden gevonden om als wetteloze te leven en de ander probeert in een wettisch leven de gerechtigheid te verdienen. Paulus (en de Heere Jezus (Matth. 23)) waarschuwt voor de leraren der wet die zelf niet weten wat zij zeggen en met hun handel het tegenovergestelde bewijzen van dat wat zij leren. ‘Doch wij weten, dat de wet goed is, zo iemand die wettelijk gebruikt, 1 Tim. 1:8.’ De wet is niet gezet voor de rechtvaardigen maar voor hen die in zonden leven. In Galaten 5 lezen wij dat de wet niet is tegen hen die leven door de Geest. Als leraren u wetten willen opleggen dan mag u hen wijzen op het Woord van God. ‘Staat dan in de vrijheid, met welke ons Christus vrijgemaakt heeft, en wordt niet wederom met het juk der dienstbaarheid bevangen, Gal. 5:1.’ Paulus heeft in zijn brieven ruim aandacht gegeven aan deze valse leraren. Zij die u willen bedriegen en verleiden door de filosofie en ijdele verleidingen naar de overlevering der mensen, naar de eerste beginselen der wereld, en niet naar Christus (Kol. 2:8). Tegen hen die u oordelen als u Gods feesten onderhoud, (Kol. 2:16). Of hen die u willen brengen onder het juk van de zogenaamde ascese en andere wereldse inzettingen, in het onthouden van allerlei zaken en het kastijden van het lichaam (Kol. 2:18-23). In Galaten 4 waarschuwt en bestraft hij hen die vroeger de afgoden dienden en nu weer terugvallen in het dienen van de afgoden door zelfs hun feestdagen te onderhouden. Paulus waarschuwt om niet onder het juk van mensen te komen door voorvaderlijke overleveringen en hun inzettingen te onderhouden. Gods wet is heilig, rechtvaardig en goed (Rom. 7:12).

In de Thora, Gods wet, wordt Gods volk er toe opgeroepen om goed te zijn voor de vreemdelingen en zij die zich bij het volk voegden kregen dezelfde wetten en rechten (Ex. 12:49, 22:21, Num. 15:15-16,29, Jes. 56:3, 6-7). Door de tijden heen hebben de Farizeeën en de Schriftgeleerden er vele wetten bij bedacht om de mens te bewaren voor overtreding van Gods wet. Deze hele wettische dienst drukte de mensen en veroorzaakte een middelmuur van afscheidsel (scheding) tussen de Jood en de heiden, het werd een wet bestaande uit geboden en inzettingen, in de grondtaal aangeduid met dogma’s (Efeze 2:15) In de Thora heeft de HEERE Zijn volk verboden om zich te vermengen met de heidense volken en hun afgoden niet na te wandelen. Later is er een dogma ontstaan dat de Jood verbood om met de heiden te eten. Door deze instelling was het voor Petrus onmogelijk om bij Cornelius te eten. Door een gezicht van een laken met daarin allerlei dieren (Hand. 10) heeft de Heere hem duidelijk gemaakt dat hij wel bij Cornelius mocht eten. Petrus, die nog nooit iets onreins gegeten had (vers 14), begreep dat God hier niet heeft willen leren dat wij nu alles mogen eten. Petrus zelf legt uit: ‘Gij weet, hoe het een Joodsen man ongeoorloofd is, zich te voegen of te gaan tot een vreemde; doch God heeft mij getoond, dat ik geen mens zou gemeen of onrein heten, Hand. 10:28.’ Christus brak de middelmuur van de menselijke inzettingen, opdat Jood en heiden één zouden zijn in Hem.

Zo ontstond er een twist rondom het onderhouden van de besnijdenis en de geboden, we vinden deze beschreven in Handelingen 15 en uitvoerig behandelt in de Galaten brief. ‘En sommigen, die afgekomen waren van Judea, leerden de broederen, zeggende: Indien gij niet besneden wordt naar de wijze van Mozes, zo kunt gij niet zalig worden, Hand. 15:1.’ De zaligheid is niet verbonden aan de besnijdenis en het onderhouden van de wet zal een mens niet zalig maken. ‘Nu dan, wat verzoekt gij God, om een juk op den hals der discipelen te leggen, hetwelk noch onze vaders, noch wij hebben kunnen dragen? Hand. 15:10.’ Als wij menen door het houden van de wet de zaligheid te kunnen verdienen dan gaan wij gebukt onder een juk en zal de vloek ons drukken. Het is genade alleen. ‘Maar wij geloven, door de genade van den Heere Jezus Christus, zalig te worden, op zulke wijze als ook zij, Hand. 15:11.’ Toch waren er velen die onder de indruk kwamen van deze valse leer, zij twijfelde en vervielen in een wettisch leven van doen en laten. ‘Christus is u ijdel geworden, die door de wet gerechtvaardigd wilt worden; gij zijt van de genade vervallen, Gal. 5:4.’ Hoe was het toch mogelijk dat deze Galaten, die het Evangelie van Jezus Christus door de mond van Paulus ontvangen hadden nu terugvielen in deze dwaasheid? ‘O gij uitzinnige Galaten, wie heeft u betoverd, dat gij der waarheid niet zoudt gehoorzaam zijn; denwelken Jezus Christus voor de ogen te voren geschilderd is geweest, onder u gekruist zijnde? Gal. 3:1.’ Zij verlieten de waarheid en vervielen in de leugen, zij keerde zich tot het doen en laten in eigen krachten en vandaar de vraag van Paulus: ‘Dit alleen wil ik van u leren: hebt gij den Geest ontvangen uit de werken der wet, of uit de prediking des geloofs? Gal. 3:2.’ Het begon alles zo goed, zij hadden geloofd dat het zien op Jezus hen redde van de dood. ‘Zijt gij zo uitzinnig? Daar gij met den Geest begonnen zijt, voleindigt gij nu met het vlees? Gal. 3:3.’ Het geloof en de vrede in Christus was verwisseld voor een leven van doen en laten, om daarmee iets te verdienen.

Nu komen wij misschien tot de vraag hoe het dan mogelijk is dat er eens geloof was en nu een wettisch werk? Waren deze mensen dan wel echt zalig of was het alles maar een tijdgeloof? Ik geloof dat als wij de Bijbel lezen met vooringenomen standpunten en dogmatische visies, wij vastlopen bij zoveel zaken zodat de Bijbel voor ons niet meer de Waarheid kan openbaren. Als wij denken dat de Bijbel ons leert dat eens behouden altijd behouden is, dan zullen wij vastlopen bij dit onderwijs van Paulus aan de Galaten. Denk ook aan Hebreeën 6 waar wordt gesproken over afvalligen die eens als het ware geheel in de gemeente Gods waren opgenomen, zij waren verlicht, kenden de hemelse gave, hadden deel aan de Heilige Geest, proefden het goede Woord van God en de krachten van de komende eeuw. Toch bleven zij niet staan in het geloof maar hebben de Zoon van God, als het ware, opnieuw gekruisigd en openlijk te schande gemaakt. Wie zal deze mensen opnieuw tot bekering kunnen brengen? ‘Want de aarde, die den regen, menigmaal op haar komende, indrinkt, en bekwaam kruid voortbrengt voor degenen, door welke zij ook gebouwd wordt, die ontvangt zegen van God; Maar die doornen en distelen draagt, die is verwerpelijk, en nabij de vervloeking, welker einde is tot verbranding, Hebr. 6:7,8’ Als onze vruchten niet die van de Geest maar van het vlees zijn, dan worden wij vergeleken bij hen die doornen en distelen dragen en zullen verbranden. Hoe noodzakelijk dat wij dit onderwijs serieus nemen. Het is mogelijk dat wij van richting zijn verandert in ons leven, dat wij blijdschap hebben ervaren in de dienst van de Heere, dat we gezongen hebben, misschien keken anderen wel tegen ons op vanwege onze heilige levenswandel, toch was het alles maar schijn. We waren geheiligd maar vervielen in de zonden, zonden van wetteloosheid, ongeloof of wettisisme. ‘Als iemand de wet van Mozes heeft te niet gedaan, die sterft zonder barmhartigheid, onder twee of drie getuigen; Hoeveel te zwaarder straf, meent gij, zal hij waardig geacht worden, die den Zoon van God vertreden heeft, en het bloed des testaments onrein geacht heeft, waardoor hij geheiligd was, en den Geest der genade smaadheid heeft aangedaan? Hebr. 10:28,29.’

De grote vraag die wij ons moeten stellen is deze: ‘Wie is Jezus Christus en Dien gekruisigd voor ons? Hebben wij hem lief omdat Hij ons eerst heeft liefgehad? Willen wij God dienen met heel ons hart, met heel onze ziel en met al onze kracht? Dan zullen wij in dit leven Zijn vrede en zegen ervaren en straks ingaan in Zijn heerlijkheid. Het geheim van het Godzalige leven is niet dat wij een moment van overgave in ons leven kunnen aanwijzen maar dat wij leven in overgave door een voortdurende bekering van eigenwijsheid tot het onderwerpen van onze wil aan Vaders wil, levend in Zijn genade.

Onze zaligheid ligt vast in Christus, op Hem vestigen wij het oog en leven in die wetenschap dat Zijn gerechtigheid door genade, de onze is geworden. Wat een heerlijk leven, wat een zalige troost, niet onze werken maar Zijn werk. Het is noodzakelijk dat wij dit blijven vasthouden en hierin blijven rusten. Zoals de Heere Jezus zegt, ‘Blijft in Mij, en Ik in u. Gelijkerwijs de rank geen vrucht kan dragen van zichzelve, zo zij niet in den wijnstok blijft; alzo ook gij niet, zo gij in Mij niet blijft. Ik ben de Wijnstok, en gij de ranken; die in Mij blijft, en Ik in hem, die draagt veel vrucht; want zonder Mij kunt gij niets doen, Joh. 15:4,5.’ Het leven begon met Jezus en alles zal voleindigen in Jezus. Naar Hem gaat ons verlangen uit en in Zijn voetstappen willen wij wandelen. Niet levend in de angst om uit te vallen, niet levend in de angst voor zelfbedrog maar levend in het gelovig vertrouwen dat God getrouw is. Hoe meer wij zien op dat wat God de Vader deed in het schenken van Zijn Zoon, hoe meer wij Zijn liefde zullen ontdekken.

De Waarheid zal ons vrijmaken en de zekerheid van het behoudt in Christus alleen, zal toenemen als wij ons meer op Hem richten en in vrijmoedige gemeenschap met God onze Vader wandelen. ‘Maar wast op in de genade en kennis van onzen Heere en Zaligmaker Jezus Christus. Hem zij de heerlijkheid, beide nu en in den dag der eeuwigheid. Amen, 2 Petr. 3:18.’

Als wij beseffen dat genade alleen ons redt van de dood en dat de vloek van de wet is weggenomen door het sterven van de Heere Jezus, dan zullen wij niet meer bevreesd zijn voor de wet en haar oordeel. De wet klaagt ons niet meer aan maar leert ons wandelen zoals God ons dat voorschrijft in Zijn liefdesverbond. Het is belangrijk om Paulus goed te begrijpen en niet verward te raken zoals ook al in zijn dagen gebeurde. Petrus heeft toen al gewaarschuwd voor hen die Paulus verkeerd begrepen en zijn woorden verdraaiden tot verderf. ‘En acht de lankmoedigheid onzes Heeren voor zaligheid; gelijkerwijs ook onze geliefde broeder Paulus, naar de wijsheid, die hem gegeven is, ulieden geschreven heeft; Gelijk ook in alle zendbrieven, daarin van deze dingen sprekende; in welke sommige dingen zwaar zijn om te verstaan, die de ongeleerde en onvaste mensen verdraaien, gelijk ook de andere Schriften, tot hun eigen verderf. Gij dan, geliefden, zulks te voren wetende, wacht u, dat gij niet door de verleiding der gruwelijke mensen mede afgerukt wordt, en uitvalt van uw vastigheid, 2 Petr. 3:15-17.’ Uitvallen van de vastigheid zal gebeuren als wij ons laten verleiden door de gruwelijke mensen die de woorden van Paulus verdraaien. Gruwelijke mensen, komt van het grondwoord; “a’thesmos” dat vertaald moet worden met; ‘iemand die de dwang van de wet doorbreekt en zijn lusten bevredigt’. Gruwelijke mensen, zijn zij die leven met het Woord maar het verdraaien en zich niet onderwerpen aan Gods wet, zij geven zich niet over maar blijven staan en dat zal uitlopen in de dood.

Kom vrienden, is Christus uw zaligheid, verblijdt u dan in de Heere. Wandel in liefde en laat u leiden door Gods Geest. Laten wij elkaar niet en nooit veroordelen. Maar elkaar in liefde voorgaan op de weg die de Heere ons wijst. Hebt elkaar hartelijk lief en roemt in Gods genade. ‘Want uit genade zijt gij zalig geworden door het geloof; en dat niet uit u, het is Gods gave; Niet uit de werken, opdat niemand roeme. Want wij zijn Zijn maaksel, geschapen in Christus Jezus tot goede werken, welke God voorbereid heeft, opdat wij in dezelve zouden wandelen, Ef. 2:8-10.’ Geen zaligheid uit de werken maar uit genade om te wandelen in Gods werken. ‘Alzo dan, mijn geliefden, gelijk gij te allen tijd gehoorzaam geweest zijt, niet als in mijn tegenwoordigheid alleen, maar veelmeer nu in mijn afwezen, werkt uws zelfs zaligheid met vreze en beven: Want het is God, Die in u werkt beide het willen en het werken, naar Zijn welbehagen, Fil. 2:12,13.’ Zalig geworden met een hoger doel en dat is de zaligheid uit te werken in de kracht van God, door Hem lief te hebben en de zonde te haten, te vrezen en te beven om in zonden te vallen. Heiligmaking is worden zoals God ons dat voorschrijft en daar moeten wij naar jagen, afzien van alles wat ons ophoudt op onze levensweg met God en uitzien naar die heerlijkheid die Hij bereidt voor allen die Hem liefhebben en in Zijn geboden wandelen. ‘Jaagt den vrede na met allen, en de heiligmaking, zonder welke niemand den Heere zien zal; Toeziende, dat niet iemand verachtere van de genade Gods, Hebr. 12:14,15a.’ De Heere zegen u tot eer en glorie van Zijn Naam. Amen.

U, o Jezus, liefd’rijk Heere,

dronk voor ons de kelk des lijdens,

en U gaf ons daarvoor weer

deze beker des bevrijdens;

daarom zijn w’ in U verblijd,

loven w’ U in eeuwigheid!

Daarom zijn w’ in U verblijd,

loven w’ U in eeuwigheid!

Psalm 119

Vers 1

Welzalig zijn d’ oprechten van gemoed,

Die, ongeveinsd, des HEEREN wet betrachten;

Die Hij op ‘t spoor der godsvrucht wand’len doet;

Welzalig die, bij dagen en bij nachten,

Gods wil bepeinst, en Hem als ‘t hoogste goed,

Van harte zoekt met ingespannen krachten.

Vers 2

Die, wars van ‘t kwaad, niet in de zonde leeft,

Maar zijnen gang bestiert naar ‘s HEEREN wetten.

Gij, grote God, die ons bevelen geeft,

Gij eist, dat w’ op Uw woord gestadig letten,

En dat w’ ons hart, aan Uwen wil verkleefd,

Geduriglijk op Uwe wegen zetten.

Vers 3

Och, schonkt Gij mij de hulp van Uwen Geest!

Mocht die mij op mijn paân ten leidsman strekken!

‘k Hield dan Uw wet, dan leefd’ ik onbevreesd;

Dan zou geen schaamt’ mijn aangezicht bedekken,

Wanneer ik steeds opmerkend waar’ geweest,

Hoe Uw geboôn mij tot Uw liefde wekken.

Wilco Vos Veenendaal 18-06-2015