Volg ons op YouTube

Jezus heeft de wet vervuld

‘Meent niet, dat Ik gekomen ben, om de wet of de profeten te ontbinden; Ik ben niet gekomen, om die te ontbinden, maar te vervullen, Matth. 5:17.’

In de eerste vijf boeken van de Bijbel, de Thora genoemd, lezen we hoe de Heere God alles geschapen heeft, hoe zonde en daardoor de dood in de wereld is gekomen en hoe God Zijn genade en trouw bewijst. We lezen over het verkoren volk van God en het verbond dat Hij met hen gesloten heeft. In de vorige meditatie hebben we stilgestaan bij de tien woorden of geboden die God heeft gegeven als bescherming en zegen voor hen die daarnaar leven. Ook hebben we gezien hoe God hen vloekt en oordeelt die Zijn wetten overtreden. David spreekt met ontzag, liefde en vreugde over de geboden van Zijn God. Johannes zegt dat allen die God liefhebben, Zijn geboden onderhouden. Toch is er vandaag veel verwarring als het gaat om Gods geboden. Zijn die geboden nog voor ons van toepassing? Gelden zij niet alleen voor Israël? Christus heeft toch de wet vervuld? Heeft Paulus niet gewaarschuwd tegen wettisisme?

In deze overdenking willen we zien hoe Jezus sprak over- en handelde met de wet. Daarna kunnen we nadenken over Paulus en zijn visie op de wet. Voordat we ons bezighouden met de wet, is het belangrijk om te beseffen dat er in heel de Bijbel niet gesproken wordt over een zaligheid die door de mens bewerkt kan worden. In het Oude Testament werden de mensen door het geloof behouden, ook vandaag wordt er niemand zalig dan door het geloof in de Heere Jezus Christus. Hij is gekomen en tot een vloek gemaakt opdat vervloekten het leven zouden vinden in Zijn dood en opstanding. Zij die denken door het stipt onderhouden van de wet behouden te worden, zijn onder de vloek van de wet en niet onder de genade. Genade ontvangen wij alleen uit en door het geloof en de vruchten van dat geloof worden gezien door te wandelen in de werken die God voor ons bereidt heeft (Ef. 2:10). Zouden dat werken kunnen zijn die tegen Gods geboden ingaan? Heeft Jezus de wet vervuld en hebben wij daar dus niets meer mee te maken?

Het is belangrijk om te beseffen dat Gods wet, veel breder is dan alleen de tien geboden. Met Gods wet bedoelt de Bijbel, de gehele Thora inclusief de tien geboden. Het grondwoord voor wet is in het Hebreeuwse Oude testament “Thora” en in het Griekse Nieuwe Testament “Nomos”. Als David zegt dat Hij Gods wet liefheeft, dan doelt hij op het geheel van Gods handelen in de geschiedenis en Zijn gerechtigheid, liefde en wijsheid in al Zijn wetten.

In de Thora, midden tussen de ge- en verboden, vinden wij een heerlijke profetie. ‘Een Profeet, uit het midden van u, uit uw broederen, als mij (Mozes), zal u de HEERE, uw God, verwekken; naar Hem zult gij horen; Naar alles, wat gij van den HEERE, uw God, aan Horeb, ten dage der verzameling, geeist hebt, zeggende: Ik zal niet voortvaren te horen de stem des HEEREN, mijns Gods, en ditzelve grote vuur zal ik niet meer zien, dat ik niet sterve. Toen zeide de HEERE tot mij: Het is goed, wat zij gesproken hebben. Een Profeet zal Ik hun verwekken uit het midden hunner broederen, als u; en Ik zal Mijn woorden in Zijn mond geven, en Hij zal tot hen spreken alles, wat Ik Hem gebieden zal. En het zal geschieden, de man, die niet zal horen naar Mijn woorden, die Hij in Mijn Naam zal spreken, van dien zal Ik het zoeken, Deut. 18:15-19.’

Tot het volk dat aan de voet van de berg Sinaï de wet ontvangen heeft, wordt gezegt dat er uit hun midden een Profeet zou komen die hen het Woord Gods zou spreken. Jezus, de Zoon van God zou komen als de vervulling van deze profetie in Gods wet.

‘Maar God heeft alzo vervuld, hetgeen Hij door den mond van al Zijn profeten te voren verkondigd had, dat de Christus lijden zou. Betert u dan, en bekeert u, opdat uw zonden mogen uitgewist worden; wanneer de tijden der verkoeling zullen gekomen zijn van het aangezicht des Heeren, En Hij gezonden zal hebben Jezus Christus, Die u tevoren gepredikt is; Welken de hemel moet ontvangen tot de tijden der wederoprichting aller dingen, die God gesproken heeft door den mond van al Zijn heilige profeten van alle eeuw. Want Mozes heeft tot de vaderen gezegd: De Heere, uw God, zal u een Profeet verwekken, uit uw broederen, gelijk mij; Dien zult gij horen, in alles, wat Hij tot u spreken zal. En het zal geschieden, dat alle ziel, die dezen Profeet niet zal gehoord hebben, uitgeroeid zal worden uit den volke, Hand. 3:18-23.’

Petrus verklaart hier dat Gods profetie door Mozes gesproken, in vervulling is gegaan in Jezus de Messias. Het woord; “vervuld”, is afkomstig van het grondwoord; “Ple’ro-oo”dat vervullen of volmaken betekent. Dit zelfde woord komen wij tegen in het onderwijs van de Heere Jezus als Hij spreekt over de wet.

‘Meent niet, dat Ik gekomen ben, om de wet of de profeten te ontbinden; Ik ben niet gekomen, om die te ontbinden, maar te vervullen, Matth. 5:17.’ Jezus is de vervulling van de wet en Hij is niet gekomen om de wet te ontbinden. Ontbinden komt van het grondwoord; “kata’luo” dat vertaald kan worden met afschaffen, vernielen of van kracht beroven. En dat is ook precies wat Hij ons Zelf heeft uitgelegd.‘Want voorwaar zeg Ik u: Totdat de hemel en de aarde voorbijgaan, zal er niet een jota noch een tittel van de wet voorbijgaan, totdat het alles zal zijn geschied, Matth. 5:18.’ Als wij om ons heen kijken, dan zien wij nog steeds dezelfde aarde en hemel als toen de Heere Jezus sprak. Als wij het Woord van Jezus voor waar willen houden dan zullen wij moeten geloven dat Hij de wet niet aan de kant heeft gezet maar zelfs heeft gewezen op de noodzaak van het leren en onderhouden.‘Zo wie dan een van deze minste geboden zal ontbonden, en de mensen alzo zal geleerd hebben, die zal de minste genaamd worden in het Koninkrijk der hemelen; maar zo wie dezelve zal gedaan en geleerd hebben, die zal groot genaamd worden in het Koninkrijk der hemelen, Matth. 5:19.’ Met deze woorden geeft de Heere Jezus duidelijk de tegenstelling aan tussen afschaffen en vervullen, door te doen en te leren. ‘Want Ik zeg u: Tenzij uw gerechtigheid overvloediger zij, dan der Schriftgeleerden en der Farizeeën, dat gij in het Koninkrijk der hemelen geenszins zult ingaan, Matth. 5:20.’ De Heere Jezus zet in Zijn leerrede het Koninkrijk der hemelen tegenover het helse vuur. Alleen zij die overvloediger zijn in gerechtigheid dan de Schriftgeleerden en de Farizeeën, zullen kunnen ingaan. Is dit dan geen aansporing tot een wettisch leven? Moeten wij dan nog vromer zijn dan de Schriftgeleerden en de Farizeeërs? De Heere Jezus ontmaskert hier de Schriftgeleerden en de Farizeeërs als witgepleisterde graven, zij zien er van buiten mooi uit maar vanbinnen zijn zij vol dorre doodsbeenderen. Hun woorden zijn goed maar hun daden zijn slecht. De Heere Jezus zegt: ‘De Schriftgeleerden en de Farizeen zijn gezeten op den stoel van Mozes; Daarom, al wat zij u zeggen, dat gij houden zult, houdt dat en doet het; maar doet niet naar hun werken; want zij zeggen het, en doen het niet, Matth. 23:2,3.’ De Schriftgeleerden en de Farizeeën dienen onderwijs te geven vanuit de Thora en dat onderwijs hebben zijzelf en hun hoorders te volgen. Dat is ook wat ons in Handelingen 15 geleerd wordt. ‘Daarom oordeel ik, dat men degenen, die uit de heidenen zich tot God bekeren, niet beroere; Maar hun zal aanschrijven, dat zij zich onthouden van de dingen, die door de afgoden besmet zijn, en van hoererij, en van het verstikte, en van bloed. Want Mozes heeft er van oude tijden in elke stad, die hem prediken, en hij wordt op elken sabbat in de synagogen gelezen, Hand. 15:19-21.’ Door het onderwijs uit de boeken van Mozes zullen onze harten meer gaan verstaan wat Gods gerechtigheid ten diepste inhoud, dit zal het zoenoffer van Christus nog meer doen schitteren en onze harten opwekken om te wandelen in het spoor der gerechtigheid, om Zijns Naams wil. De gerechtigheid van de Farizeeën was niets meer dan een eigengerechtigheid, zij legden de mensen jukken op die zwaar waren om te dragen terwijl zij zelf vijanden waren van echte gehoorzaamheid en het leven vanuit het geloof. ‘Wee u, gij Schriftgeleerden en Farizeen, gij geveinsden, want gij vertient de munte, en de dille, en den komijn, en gij laat na het zwaarste der wet, namelijk het oordeel, en de barmhartigheid, en het geloof. Deze dingen moest men doen, en de andere niet nalaten, Matth. 23:23.’ We zien hier dat de Heere Jezus de wet van de tienden niet aan de kant zet, Hij zegt dat zij dat gebod moeten onderhouden en tegelijk legt Hij de vinger op de zere plek. Het oordeel of gerechtigheid, de liefde in barmhartigheid en het geloof, daar ontbreekt het hen aan en dat is waarom zij overgeleverd zullen worden aan het helse vuur, als zij zich niet bekeren. Zij hadden het verlangen om gezien te worden van mensen, zochten weduwe op en onder de schijn van hun lange gebeden waren zij uit op het geld. God ziet ons hart aan en als dat niet in het geloof op God gericht is, dan zullen al onze werken, hoe wettig ook, niets betekenen voor God. ‘Zonder geloof is het onmogelijk om God te behagen. Want die tot God komt, moet geloven , dat Hij is, en een Beloner is dergenen die Hem zoeken, Hebr. 11:6.’ Alle geloofshelden uit Hebreeën 11 worden gekenmerkt door hun geloof dat zich uitte in hun daden van gehoorzaamheid en vertrouwen. Geloof is en was altijd de enige weg tot het leven en staat haaks op het zelf willen verdienen van de zaligheid. ‘Ziet, zijn ziel verheft zich, zij is niet recht in hem; maar de rechtvaardige zal door zijn geloof leven, Hab. 2:4 (OT).’ De Heere Jezus laat in Zijn bergrede duidelijk doorklinken dat Gods gerechtigheid zoveel dieper is dan wat het op het eerste gezicht lijkt. Hij leert ons om in alles eerlijk en oprecht te zijn en gedreven door de liefde, de geboden na te leven. ‘Weest dan gijlieden volmaakt, gelijk uw Vader, Die in de hemelen is, volmaakt is, Matth. 5:48.’ De wereld leert ons; “Wat gij niet wilt dat u geschiedt, doet dat ook de ander niet.” De Heere Jezus leert ons, naar het gebod van Zijn Vader, om juist zo met onze naaste om te gaan zoals wij willen dat zij met ons omgaan. ‘Alle dingen dan, die gij wilt, dat u de mensen zouden doen, doet gij hun ook alzo; want dat is de wet en de profeten, Matth. 7:12.’

Tot nu toe hebben wij gezien dat de Heere Jezus nergens leert om afstand te nemen van de geboden van Zijn Vader. Toch zijn er die beweren dat de geboden van de Thora nu vervangen zijn door de geboden van Jezus. Dit terwijl de Heere Jezus het vlees geworden Woord is in wie wij de gehele Thora in volmaaktheid zien in Zijn leer en leven. Hij, de Zoon van God kon plaatsvervangend voor ons lijden en sterven, omdat Hij de Thora volmaakt gehouden heeft. Maar heeft de Heere Jezus Zelf niet gezegd dat Hij een nieuw gebod gegeven heeft? ‘Een nieuw gebod geef Ik u, dat gij elkander liefhebt; gelijk Ik u liefgehad heb, dat ook gij elkander liefhebt, Joh. 13:34.’ Jezus leert hier Zijn discipelen om het gebod van God te gehoorzamen en dan niet naar de letter maar door de Geest van de liefde. Zoals Jezus Zijn leven voor hen gaf, zo mogen zij het leven geven voor elkaar. Dat is dienende zelfverloochening, gedreven door de liefde. Als er een Schriftgeleerde tot Jezus komt en Hem vraagt wat het eerste, grote of belangrijkste gebod is, dan spreekt Hij: ‘Het eerste van al de geboden is: Hoor, Israel! de Heere, onze God, is een enig Heere. En gij zult den Heere, uw God, liefhebben uit geheel uw hart, en uit geheel uw ziel, en uit geheel uw verstand, en uit geheel uw kracht. Dit is het eerste gebod. En het tweede aan dit gelijk, is dit: Gij zult uw naaste liefhebben als uzelven. Er is geen ander gebod, groter dan deze, Mark. 12:29-32.’ Zijn hoorders begrepen dat Jezus hier de woorden uit de Thora citeerde. In Deuteronomium spreekt God door de mond van Mozes, Zijn inzettingen en rechten in Zijn. Nadat de tien woorden gesproken zijn lezen we de woorden die de Heere Jezus citeerde. ‘Hoor, Israel! de HEERE, onze God, is een enig HEERE! Zo zult gij den HEERE, uw God, liefhebben, met uw ganse hart, en met uw ganse ziel, en met al uw vermogen, Deut. 6:4,5.’ De Heere Jezus sprak zoals Zijn Vader sprak en riep op tot een dienen in een liefdevolle gehoorzaamheid.

Ook het liefhebben van onze naasten vinden we uitvoerig besproken in de Thora. In Leviticus 19 spreekt de HEERE: ‘Gij zult heilig zijn, want Ik, de HEERE, uw God, ben heilig!’ Daaropvolgend geeft Hij zijn bevelen; vader en moeder te vrezen, dat betekent liefhebben en eren. Zijn sabbatten te onderhouden, geen afgoden te offeren, de hoeken van de akker en de wijngaard te laten staan voor de arme en de vreemdeling, niet te stelen en te liegen. Niet vals te zweren, de dove en de blinde niet te kwetsen, ook de rijke niet voortrekken in een rechtszaak, niet te roddelen of kwaad te spreken over onze naasten, onze broeders in het hart niet te haten en hen niet wreken of toorn tegen hen behouden. Deze woorden sluit de HEERE af met ‘Gij zult uw naaste lief hebben als uzelven; Ik ben de HEERE, Lev. 19:18’ Zien we in deze geboden niet de liefde tot onze naaste schitteren en is deze liefde niet gekoppeld aan het liefhebben van de HEERE God? Midden tussen deze geboden staan de volgende opmerkelijke woorden: ‘Gij zult uw broeder in uw hart niet haten; gij zult uw naaste naarstiglijk berispen en zult de zonde in hem niet verdragen, Lev. 19:17.’ Liefde tot onze naaste moet soms berispen of bestraffen opdat de zonde stopt en wij zelf ook niet gebukt zullen gaan onder de zonde en haar gevolgen. Is het liefde om de zonde in het leven van onze naaste te zien en daarover te zwijgen? ‘Broeders, indien iemand onder u van de waarheid is afgedwaald, en hem iemand bekeert, Die wete, dat degene, die een zondaar van de dwaling zijns wegs bekeert, een ziel van den dood zal behouden, en menigte der zonden zal bedekken, Jak. 5:19,20.’ Juist als wij beseffen hoe groot Gods genade is, die Hij verheerlijkt heeft in onze levens, zullen wij in liefde en bewogenheid anderen de weg willen wijzen tot de vrede met en in God door het offer van de Heere Jezus Christus. Het leven in die zalige vrede maakt ons gewillig en vol liefde om te doen wat wij moeten doen.

Jezus heeft ons onderwezen om God lief te hebben boven alles en onze naaste als onszelf, dit zijn de geboden van Zijn Vader, die wij in de Thora vinden als samenvatting van het geheel aan geboden. Hoe zullen wij kunnen zeggen God lief te hebben, als wij één van die geboden willen ontbinden? Wie denkt met het houden van Gods geboden de zaligheid te kunnen verdienen, heeft niets begrepen van Gods Woord. De wet laat ons zien hoe groot Gods gerechtigheid is en wat Hij van ons eist, de gerechtigheid waarmee wij voor God kunnen bestaan kunnen wij alleen vinden in het offer van de Heere Jezus, Zijn bloed reinigt van alle zonden. Hij heeft de wet niet ontbonden maar vervuld opdat wij in zalige gemeenschap met God onze Vader, in de voetstappen van Jezus zouden wandelen. Jezus heeft de Thora vervuld, door in alles te gehoorzamen, hoe kunnen wij wandelen als Jezus, zonder Gods wet lief te hebben en Zijn geboden te onderhouden?

Beste lezers, lieve vrienden, broeders en zusters, dat niemand van ons zich een juk op laat leggen. Laten wij het leven zoeken, vinden en leven in Christus Jezus onze Verlosser en Heere van het leven. Wordt vervuld met de Heilige Geest, onderzoek het Woord en ontdek Gods liefde geopenbaard van eeuwigheid tot eeuwigheid, van de eerste bladzijde van het Woord tot aan de laatste. Dan zullen ook wij ontdekken dat wij het Nieuwe verbond niet kunnen losmaken van het Oude, het Nieuwe testament niet kunnen ontkoppelen van het Oude en dat het Nieuwe niets anders is dan een citerend, uitleggend onderwijs van het Oude, heilige en volzalige Woord van God. Als Jezus de duivel weerspreekt in de woestijn, dan spreekt Hij uit de Thora van Zijn Vader. Zo mogen wij vandaag zeggen: Er staat geschreven: ‘En hieraan kennen wij, dat wij Hem gekend hebben, zo wij Zijn geboden bewaren. Die daar zegt: Ik ken Hem, en Zijn geboden niet bewaart, die is een leugenaar, en in dien is de waarheid niet; Maar zo wie Zijn Woord bewaart, in dien is waarlijk de liefde Gods volmaakt geworden; hieraan kennen wij, dat wij in Hem zijn. Die zegt, dat hij in Hem blijft, die moet ook zelf alzo wandelen, gelijk Hij gewandeld heeft, 1 Joh. 2:3-6.’ Amen.

Waar is een God, aan U gelijk,

vol liefde, vol genade

die ons, gezonken in het slijk,

met gunsten overlaadde?

De zondemacht

week voor uw kracht.

U gaf uw eengeboor’ne

tot redding van verloor’nen.

Waar is een God, aan U gelijk?

Wie kan uw liefde peilen?

Uw Zoon verliet het hemelrijk,

en wou op aard’ verwijlen.

Gerechtigheid

werd ons bereid;

verlossing, licht en leven

werd ons in Hem gegeven.

Waar is een God, aan U gelijk,

zo waard te zijn geprezen,

die door zo menig liefdeblijk

ons uitlokt U te vrezen?

Uw Geest, o Heer,

zond U ons neer,

door wie wij in U roemen,

U Abba, Vader, noemen.


Wilco Vos Veenendaal 02-06-2015