Volg ons op YouTube

Twee zonen. Mattheus 21:28-32

‘Een stem des roependen in de woestijn: Bereidt den weg des HEEREN, maakt recht in de wildernis een baan voor onzen God. Jes. 40:3’. In onze gedachten gaan we 700 jaar nadat Jesaja deze woorden profeteerde naar de woestijn van Judéa, een woest land van bossen en gebergten. 

En daar aan de Jordaan op de plaats waar zo’n 1400 jaar daarvoor het volk Israël onder leiding van Jozua door de Jordaan trok, horen wij een stem, roepende: ‘Bekeert u, want het Koninkrijk der hemelen is nabijgekomen.’ Wie was deze roepende man? Wel, het was Johannes de doper door God gezonden in een duistere wereld. Hij was geroepen om de mensen wakker te schudden en te prediken dat het Koninkrijk der hemelen nabijgekomen was. Het volk Israël zuchtte in die dagen onder het Romeinse juk, maar wat nog erger was, zij waren gebonden aan de wetten die hen opgelegd werden door de Farizeeën en Schriftgeleerden. Maar liefst 613 wetten waren er in de tijd uitgeschreven waaraan een ieder zich moest houden. Zo alleen zou een mens rechtvaardig voor God kunnen leven. Meedogenloos werden wetsovertreders gedood of uit de tempel geworpen. Op de hoeken van de straten zag men de Farizeeën staan en hoorden men hun lange gebeden opzeggen. Een ieder die overtuigd was van de waarheid van Gods Woord was aangewezen op het juk van deze Farizeeërs. Een onmogelijk wettisch leven, zonder ooit enige zekerheid op een eeuwig behoud. Wie is bij machte om zich aan deze wetten te houden? Hoe kan er dan zekerheid van het geloof zijn?

We zien ook een hele andere groep mensen, zij maken zich niet druk om al die wetten, zij leven naar hun eigen inzichten. Het zijn de hoeren en de tollenaren, zij leven voor het geld, het goed, het genot, hun motto is, pak wat je pakken kan en geniet vandaag want morgen sterven wij.

En dan, als de nacht het donkerst is, horen we de stem des roepende in de woestijn. ‘bekeert u, want het Koninkrijk de hemelen is nabijgekomen’ Mensen wordt wakker, kom tot inkeer en zie in welk een heiloze weg u gaat. Dag aan dag maakt u uw schuld groter, u leeft niet tot eer van God, belijd u zonden en keer terug tot de levende God. Velen kwamen tot Johannes, zij beleden hun zonden en werden gedoopt, zij wilden nu voortaan in een nieuw Godzalig leven wandelen. (Matth. 3, Mark. 1)

Als Johannes ook de Farizeeën en de sadduceeën tot zich ziet komen dan zegt hij:

Gij adderengebroedsels, wie heeft u aangewezen te vlieden van den toekomenden toorn? Brengt dan vruchten voort der bekering waardig. Matth. 3:7,8′ Zij kwamen wel om gedoopt te worden, maar hun vrucht getuigde ervan dat zij geen schuld, geen verootmoediging kenden. De vruchten van het nieuwe leven kwamen niet openbaar. Vrede, liefde en een ootmoedige wandel met God werd niet gevonden, hoe zouden zij dan gedoopt kunnen worden?

Johannes wees de mensen op de komst van de langverwachte Messias. En dan zien we daar een Man tot Johannes komen en Johannes roept uit: ‘Zie, het Lam Gods, dat de zonde der wereld wegneemt. Joh. 1:29’. Het is alweer 30 jaar geleden dat Maria de moeder van Jezus tot Elizabeth de moeder van Johannes kwam. Jezus en Johannes zaten nog in de buik van hun moeder maar Johannes sprong op toen Jezus binnenkwam. En nu zoveel jaar later wordt het hart van Johannes vervuld met blijdschap als hij Jezus ziet. Gods Geest openbaarde hem dat die Man die daar tot hem komt, het Lam Gods is wat de zonde der wereld weg neemt. Als de Heere Jezus van Johannes gedoopt wordt om alzo alle gerechtigheid Gods te vervullen door te gehoorzamen aan Gods bevelen (Matth. 3:15), wordt de hemel geopend en zien we de Geest Gods nederdalen in de gedaante van een duif. We horen een stem uit de hemelen: ‘Deze is Mijn Zoon, Mijn Geliefde, in Denwelken Ik Mijn welbehagen heb’.

Na de doop is de Heere Jezus de woestijn in getrokken en na veertig dagen zonder eten en drinken wordt Hij opgezocht door de duivel, die zijn uiterste best doet om Jezus te verleiden tot zonden. Als overwinnaar komt Hij uit de strijd en begint Zijn prediking: ‘Bekeert u, want het Koninkrijk der hemelen is nabijgekomen. Matth. 4:17’.

Met wrevel en haat zien de Farizeeërs hoe Jezus rondgaat onder het volk der Joden. Zijn prediking is zo totaal anders dan dat zij gewend zijn. Hij predikt geen wetten maar overtuigd de mensen van hun zonden door hen die zonden in het hart te laten gevoelen. Hij gaat rond, geneest zieken, opent blinden de ogen, lamme en kreupelen kunnen weer lopen, duivelen worden uitgeworpen, doden worden opgewekt. Deze Jezus die Zichzelf de Zoon des mensen noemt en van Wie gezegd wordt dat Hij de Zoon van God is, eet met hoeren en met tollenaren, Hij doorbreekt alle wetten. Nee, deze wettische mensen kunnen niet leven met zoveel liefde.

Op een dag komt Jezus in de tempel, het huis des gebeds, een heilige toorn vervult Hem als Hij ziet dat er ossen, schapen en duiven verkocht worden. Een geblaat, geloei en gekoer vervult het huis des gebeds en daarover heen hoort men het geschreeuw van de handelaren en het gerinkel van het geld.

Jezus maakt een gesel van touwtjes en drijft alles naar buiten, de ossen, de schapen en de duiven, de tafels met het wisselgeld keert Hij ondersteboven. (Joh. 2)

Dan, als alles weer is opgeruimd, komen de kreupelen en de blinden tot Hem en Hij geneest hen. Kinderen horen we roepen: ‘Hosanna den Zone Davids!’.

Als de Heere Jezus de volgende dag in de tempel onderwijst, komen de overpriesters, de schriftgeleerden en de ouderlingen en vragen Hem: ‘Door wat macht doet Gij deze dingen? En wie heeft U deze macht gegeven? Matth. 21:23’ Jezus, wel wetende dat zij deze vraag niet uit nieuwsgierigheid stelden maar er op uit waren om Hem te vangen of om met Hem te twisten, stelde hen een wedervraag. Indien gij Mij het antwoord geeft dan zal Ik u zeggen door wat macht Ik deze dingen doe. ‘De doop van Johannes, vanwaar was die? Uit den hemel of uit de mensen?’ Zij overlegden met elkaar ‘Indien wij zeggen: Uit den hemel, zo zal Hij ons zeggen: Waarom hebt gij hem dan niet geloofd? En indien wij zeggen: Uit de mensen, zo vrezen wij de schare; want zij houden allen Johannes voor een profeet. En Zij, Jezus antwoordende, zeiden: Wij weten het niet. En Hij zeide tot hen: Zo zeg Ik u ook niet, door wat macht Ik dit doe. Matth. 21:25-27.’

Zo komen we tot de woorden waar we in deze meditatie bij stil willen staan.

De Heere Jezus stelde de Farizeeën een beeld voor ogen. Een beeld waarmee Hij hen doorstak en overtuigde van hun kwaad en daarmee schuldig stelde als overtreders van al Gods geboden.

Matthéüs 21:28-32

Maar wat dunkt u? Een mens had twee zonen, en gaande tot den eerste, zeide: Zoon, ga heen, werk heden in mijn wijngaard.
Doch hij antwoordde en zeide: Ik wil niet; en daarna berouw hebbende, ging hij heen.
En gaande tot den tweede, zeide desgelijks. En deze antwoordde en zeide: Ik ga , heer; en hij ging niet.
Wie van deze twee heeft den wil des vaders gedaan? Zij zeiden tot Hem: De eerste. Jezus zeide tot hen: Voorwaar Ik zeg u, dat de tollenaars en de hoeren u voorgaan in het Koninkrijk Gods.
Want Johannes is tot u gekomen in den weg der gerechtigheid, en gij hebt hem niet geloofd; maar de tollenaars en hoeren hebben hem geloofd; doch gij, zulks ziende, hebt daarna geen berouw gehad, om hem te geloven.

We hebben hier het beeld van een vader met twee zonen. Allebei krijgen ze de zelfde opdracht. Hoe verschillend was hun reactie in hun woorden maar ook in hun daden. God de Vader heeft alle mensen geschapen (Mal. 2:10) en we zouden deze mensen kunnen verdelen in twee groepen, we horen twee soorten geluiden en we zien ook twee soorten uitwerkingen.

Het beeld wat de Heere Jezus hier gebruikt is zeer treffend en onthutsend voor de farizeeën tot wie Hij sprak. Zij hoefden niet te vragen, wat bedoelt Hij nu te zeggen. Het is onze wens dat wij allen begrijpen wat dit beeld ons wil leren maar nog groter is de wens, dat wij straks allen mogen behoren tot hen die zullen ingaan in het Koninkrijk der hemelen, wat Jezus hier noemt het Koninkrijk Gods. Dat het van ons mag gelden, zij hebben berouw gehad en geloofden in Hem die gezonden was om hen te redden.

We willen ons richten op twee gedachten, we zien hier twee zonen en letten op:

1. Een slecht antwoord en een goede daad.

2. Een goed antwoord en een slechte daad.

1. Een slecht antwoord en een goede daad.

Vader komt tot zijn zoon en zegt: zoon, ga heen, werk heden in mijn wijngaard.

In het natuurlijke is het zo dat een vader over zijn zoon gesteld is en dat een zoon dient te gehoorzamen aan het bevel van zijn vader. Maar wat zien we hier? In plaats dat de zoon zegt: ja vader, dat is goed, ik zal nu gaan en in uw wijngaard werken. Misschien was hij bezig met allerlei ander werk op het moment dat zijn vader tot hem kwam. En toch een gehoorzame zoon zal zeggen, ik zal dit even laten rusten en mijn vader gehoorzamen. Maar deze zoon, geeft een verschrikkelijk onbeleefd antwoord. Hij zegt: Ik wil niet. Hij denkt er niet over dat hij zijn vader op het hart trapt door zo’n antwoord te geven. Hij denkt aan zijn eigen werkzaamheden, pleziertjes en zaken die hij veel belangrijker acht dan de vraag van zijn vader.

Hoe zien we hier het beeld van de overgrote meerderheid van de mensen in deze wereld. God heeft ons mensen geschapen en geboden om te leven naar Zijn wil en te arbeiden in de wereld die Zijn wijngaard is. Het is Zijn gebod dat wij God liefhebben boven alles en onze naasten als onszelf. Maar wat doen wij? Wij denken alleen aan onszelf, onze eigen belangen, eer, aanzien, geld en goed. We leven zoals wij dat zelf willen. Als er al een God is, dan is dat best, maar Hem alle eer, lof en aanbidding geven, dat is niet voor ons weggelegd. Onze naasten zijn best, maar onze eigen zaakjes moeten eerst goed geregeld zijn. En dan, hoe velen zijn er niet die leven in onmin, afgunst, haat en nijd met hen die zij lief zouden moeten hebben. Als we dan eens kijken in de spiegel van Gods Heilige wet en we kijken alleen naar de twee geboden aan welke de ganse wet en de profeten hangt.

(Matth. 22:37-40) Moeten we dan niet zeggen dat we tegen al Gods geboden hebben gezondigd, ja dagelijks zondigen?

Misschien zijn we in onze eigen ogen niet zo slecht als hen die zich uitleven in de zonden van deze wereld. Hen die zich geheel opofferen aan de goden van deze tijd, we denken aan drank, sport, spel, video en entertainment, geld, sex, muziek , uitgaan, gewoon compleet van God los, ondanks alle verontschuldigende argumenten die we van alle kanten horen.

U doet dit misschien niet in zulke grote mate maar een beetje minder, u gaat toch twee keer per zondag naar de kerk, u geeft aan de armen en u probeert netjes te leven. Maar een klein beetje snoepen van de wereld kan toch geen kwaad? Ja, inderdaad het zijn wel afgoden, maar we gaan er niet in op. En toch van u geld hetzelfde als van de zoon in ons Schriftgedeelte. U zegt: ‘Ik wil niet’.

U snoept van twee walletjes en God zegt heel duidelijk, Niemand kan twee heren dienen; want of hij zal den enen haten en den anderen liefhebben, of hij zal den enen aanhangen en den anderen verachten; gij kunt niet God dienen en den Mammon. Matth. 6:24. Het is van tweeën één of God of de mammon, of ons gehele leven aan God opofferen of aan de mammon met zijn vele soorten verschijningen, van uiterst vroom tot uiterst losbandig.

Zo ook in het beeld wat de Heere Jezus hier gebruikt heeft. Mozes en de profeten werden gepredikt onder de Joden. Johannes de Doper was gekomen, van God gezonden en hij predikte de mensen dat ze gezondigd hadden tegen de hemel en dat ze schuld moesten belijden tegenover de Levende God. Bekeert u, wordt wakker en besef in welke nameloos ellendige toestand u verkeerd, wij hebben God op het hoogst misdaan, wij zijn van het heilspoor afgegaan. Keert u om tot de levende God, laat varen alle goddeloosheden en wandel in Gods wegen. Er is nog een terugkeer mogelijk in de weg van boete en berouw.

Staan we stil bij de zoon, hij sprak: ‘Ik wil niet’. Maar als hij zo wat nadenkt over zijn onbeleefde, brutale antwoord. Dan ziet hij wel in dat het niet goed is hoe hij heeft gehandeld. Vader stelt een vriendelijke vraag en nu zo’n antwoord. Vader is altijd zo goed voor mij. Hij staat altijd voor mij klaar. Toen ik nog klein was, was hij mijn verzorger. Als er gevaar dreigde ging hij voor mij door het vuur. Als er eens problemen zijn dan helpt hij altijd weer. Vader is er altijd en zijn liefde kent geen grenzen. Vader vraagt mij om te werken in zijn wijngaard, de wijngaard die ik straks zal erven. O, hoe verschrikkelijk dwaas heb ik gehandeld. Welk een verdriet moet ik vader niet gedaan hebben. Zou hij mij nog ooit wel als zijn zoon willen zien?

Onwillekeurig moeten we denken aan de verloren zoon uit Lukas 15. Welk een goede vader hadden hij en zijn broer. Maar op een dag gaat de jongste zoon naar zijn vader en zegt, vader geef mij het deel dat mij toekomt. Het geduld om te wachten tot zijn vader zou zijn gestorven kon hij niet opbrengen, nee hij moest het nu hebben. Vader verdeelt de erfenis tussen zijn twee zoons. En de jongste zoon trekt er op uit met zijn zak geld. Nu hij zelf zoveel geld heeft, heeft hij de zorg van vader niet meer nodig. Vast en zeker heeft hij gedacht dat hij het zelf wel beter zou hebben zo zonder die zorg van vader.

Meestal denken wij in onze onbezonnenheid het beter te weten dan onze ouders. Zij zijn toch van een andere tijd en lopen wel heel ver achter met hun ideeën. Is het gehoorzamen van God en het leven naar Zijn Heilige Woord wel van deze tijd, is dat eigenlijk ook niet achterhaald? We hebben nu zulke andere inzichten en wetenschappelijke verklaringen voor veel dingen die zij toen niet hadden. Ach duivel, geef je het nu nog niet op? Ga weg satan. Onze God heeft de woorden des eeuwige levens, bij Hem is alle vrede, liefde, en zaligheid te vinden. Bij Hem is zoveel zoetheid te verkrijgen, een zoetheid die met geen woorden is te omschrijven. Zij die leven in onderworpenheid aan Zijn wil en begeren naar al Gods geboden te wandelen kunnen niet anders zeggen dan dat Gods Woord hun kompas, hun richtsnoer en hun alles is. Er is geen actueler getuigenis op de aarde te vinden dan het getuigenis van onze God. Straks zal blijken dat al de wetenschap eeuwig tekort zal schieten. Onze God zal triomferen en alle knie zal voor Hem gebogen worden. Alle wijsheid van ons mensen zal dan dwaasheid blijken en een ieder zal moeten getuigen dat Gods Woord alleen de waarheid is.

En als deze zoon dan al dat geld heeft verbrast met zijn zogenaamde vrienden en hongerig neerzit tussen de varkens. Dan gaan zijn gedachten terug naar zijn vader. Wat was vader goed voor me. Ieder dag was er in overvloed te eten, zijn trouwe zorg was er iedere dag en ach hoe dwaas heb ik gehandeld. Hoe onbeleefd en ondoordacht heb ik gehandeld, vader van zijn goed en eer beroofd. Ik heb niet gedacht aan mijn vader maar aan mijzelf en hem in de steek gelaten, zijn hart vertrapt en hem verdrietig achtergelaten. Wat had ik het goed bij mijn lieve vader. Ach, zou hij nog wel ooit naar mij willen omzien?

In ons Schriftgedeelte lezen we ‘en daarna berouw hebbende, ging hij heen’. Pijn en verdriet ervaart hij nu zelf, hoe had hij zo ongepast en hard kunnen zijn tegen zijn lieve vader. Vast en zeker zal hij vol ijver aan de slag zijn gegaan en harder hebben gewerkt als ooit te voren. Het werken in de wijngaard van zijn vader was nu een liefdeswerk geworden. Niets was hem teveel. Zijn vader had zijn hart veroverd en wat ter wereld zou deze plaats nu nog kunnen innemen?

Tussen de varkens zit de wenende zoon uit Lukas 15 ‘wat ben ik toch dwaas geweest, mijn lieve vader zo te behandelen. En ach nu zie ik in welke ellende ik mijzelf gestort heb. Zou er wel een groter dwaas op de aarde zijn als ik? Hoewel ik weet dat ik alles verzondigd heb, toch zal ik opstaan en tot mijn vader gaan, en ik zal tot hem zeggen: Vader, ik heb gezondigd tegen den Hemel en voor u; En ik ben niet meer waardig uw zoon genaamd te worden; maak mij als een van uw huurlingen.‘ Als deze jongen dan met schuld beladen, de terugweg aanvangt, had hij niet kunnen bedenken dat zijn vader op de uitkijk staat. O welk een heerlijk weerzien, welk een onuitwisbare gebeurtenis om in vaders armen te vallen en uit te roepen: ‘Vader, ik heb gezondigd tegen den Hemel en voor u, en ben niet meer waardig uw zoon genaamd te worden.’ Alles verzondigt, maar hoor wat vader spreekt. ‘Brengt hier voor het beste kleed en doet het hem aan, en geeft een ring aan zijn hand en schoenen aan de voeten; En brengt het gemeste kalf en slacht het; en laat ons eten en vrolijk zijn; Want deze mijn zoon was dood en is weder levend geworden; en hij was verloren en is gevonden. En zij begonnen vrolijk te zijn.’ We kunnen hier nu niet te lang bij stilstaan maar merk toch op hoe zoonlief alles verzondigt en het goed er doorgebracht had. Wat anders dan Vaders trekkende liefde overtuigde de zoon van zijn schuld. En wat anders dan vaders liefde bracht de zoon weer terug bij zijn vader. Vader nam zijn verloren zoon weer tot zich, hij vergaf hem al zijn dwaasheid, drukte hem in zijn armen en betoonde hem al zijn liefde.

En in dit onderwijs uit ons Schriftgedeelte, komt de boodschap tot de farizeeën. De hoeren en de tollenaren wilden van geen Mozes en Profeten horen. Zij gingen eigen gekozen wegen en overtraden dagelijks met gedachten, woorden en werken al Gods geboden. En dat niet heimelijk, verborgen voor het oog van het volk maar openbaar, als zedeloze losbandige zondaren. Met hun daden spraken zij uit. ‘Ik wil niet’ maar als Johannes de Doper is gekomen en hen door zijn prediking overtuigden van hun zonde en ze de weg der bekering predikte. Werden hun harten vervuld met berouw, zij beleden hun zonden en keerde zich af van hun boze weg.

We zien dat er dus voor de grootste der zondaren vergeving is te vinden bij de levende God. God de Vader staat met open armen om zondaren te verwelkomen. Wij hebben met woorden en daden gesproken ‘ik wil niet’ we hebben God de rug toegekeerd, maar God de Vader heeft in Zijn oneindige liefde, een weg uitgedacht om zulke rebellen weer tot Zijn kinderen aan te kunnen nemen. Zijn eniggeboren Zoon, Zijn lieveling moest naar deze wereld komen, Zichzelf vernederende tot een mensenkind, heeft willen lijden en sterven om voor ons de weg tot de Vader te banen. In Hem, Jezus Christus, hebben wij een vrije toegang tot God onze Vader, en een ieder die tot Hem komt in de weg van berouw en schuldbelijdenis zal vergiffenis en het eeuwige leven ontvangen.

Maar staan we nog wat stil bij ons tweede punt.

2. Een goed antwoord en een slechte daad.

Vader had nog een zoon en als hij tot hem komt met dezelfde opdracht, om te gaan in zijn wijngaard, dan antwoord hij heel beleefd: ‘Ik ga, heer.’

Welk een voortreffelijk antwoord. Eigenlijk zou een vader ook niet anders te verwachten hebben van zijn zoon.

Zo zijn er sinds de schepping mensen geweest die hebben gezegd,’ik ga, heer’ zij zijn anders dan die brute en ongehoorzame zondaren. Zij onderscheiden zich weldegelijk. Zij leven netjes, niet zoals de hoeren en de tollenaren. Zij gaan anders gekleed, zij bekleden allerlei bestuurlijke functies binnen goede organisaties. Ze spreken nooit een ongetogen woord. Sommigen lopen en kijken zelfs een beetje anders dan de rest. Als zij horen dat de andere zoon zo’n brutaal antwoord gaf dan schudden zij het hoofd. ‘Foei toch om zo ongehoord te handelen’. En horen zij dan van het berouw van hun broeder en dat hij toch is gegaan, dan kunnen zij niet anders dan dat verdacht maken. ‘We moeten het nog maar eens aanzien, je weet maar nooit met zulke slechteriken’, zo redeneren zij. We zien in de geschiedenis van de verloren zoon uit Lukas 15 dat de andere broer, hij die niet zo slecht was geweest om zijn vader te verlaten. Boos werd bij het feestelijke gebeuren rond de terugkeer van zijn broer. Hij maakte het verdacht en wat ergste was, hij kende niets van de liefde tot zijn vader.

Zo is het ook bij deze zoon die zegt ‘ik ga, heer’ zijn woorden waren beleefd maar zijn daden waren zo geheel anders. Hij leek gehoorzaam maar hij was het niet. Het was alles maar schijn.

En zo komt de boodschap van de Heere Jezus tot de farizeeën, Jullie hebben Mozes en de Profeten, jullie eren en vereren ze, jullie beroepen je er op kinderen van Abraham te zijn. Er is geen wet die niet in het openbaar overtreden wordt. Maar, als Johannes is gekomen hebben jullie hem niet willen horen. Er is geen sprake van schuld en berouw over de zonden. Jullie menen het leven in eigen hand te kunnen houden. Zondaren, hoeren en tollenaren hadden vergeving nodig. Uit hun schuldvergiffenis vloeide de liefdevolle dankbaarheid. Maar jullie hebben geen behoefte aan schuldvergeving. Jullie leggen de mensen geboden op maar zelf houden jullie je er niet aan. ( Matth. 23:3) ‘Wee u, gij schriftgeleerden en farizeeën, gij geveinsden; want gij zijt den witgepleisterden graven gelijk, die van buiten wel schoon schijnen, maar van binnen zijn zij vol doodsbeenderen en alle onreinheid. Matth. 23:27.’

Welk een verschrikkelijke huichelarij komt er openbaar. ‘ik ga, heer’ met de mond belijden hem gehoorzaam te zijn maar ondertussen eigen gekozen wegen te gaan. Mensen kunnen wij bedriegen door ons ergens voor uit te geven. Met onze handel en wandel kunnen we heel wat lijken maar God ziet het hart aan. Hij kent de binnenste schuilhoeken van ons hart. Hij weet wat wij denken, begeren en waar wij ons hart op zetten. Voor Hem zijn al onze deugden, onze beste werken een wegwerpelijk kleed. (Jes. 64:6).

Het oordeel van de Heere Jezus klonk ‘Voorwaar Ik zeg u dat de tollenaars en de hoeren u voorgaan in het koninkrijk Gods.’ O, Farizeeërs kom toch to inkeer, zie toch in welk een verschrikkelijke toestand u verkeert. Straks zal al uw pleisterwerk wegvallen en komt u openbaar zoals u werkelijk bent. Bedek die stinkende beerput van uw boze hart niet langer, laat u overtuigen dat het er niet best met u voorstaat. Zoek uw heil bij de levende God en wordt behouden.

Terwijl ik dit schrijf ben ik me ervan bewust dat het geen opwekkende boodschap is, en toch Gods Woord is een tweesnijdend scherp zwaard. Een zwaard wat ons doorwond voordat het ons heelt. Wat hebben we eraan om langer als een farizeeër door te leven, zonder verwond te worden om dan straks voor eeuwig om te komen. Geve de Heere toch eerlijkmakende genade opdat we zien wie we werkelijk zijn. Ik en u, als God ons niet behoed zijn we geneigd de grootste zonden uit te leven onder de schijn van een Godzalig leven. Mijn eigen leven heeft diepe sporen van het vrome farizeeërs bestaan achtergelaten, een moordenaar van hen die God vreesden was ik, omdat dat leven mij vreemd was. Ik kende geen Jezus als mijn schuldovernemende Borg. En hoorde ik eens spreken van Jezus dan werd mijn hard vervuld met afschuw, alles, alles heb ik verdacht gemaakt. Welk een liefdeloos bestaan als God niet onze harten vervuld met Zijn liefde.

Toch is er vandaag een boodschap van genade, er is Heil voor zondaren. Bent u een hoer, bij God is vergeving. Bent u een tollenaar, Jezus wil uw rekening betalen. Bent u een afgodendienaar? Keer u af van de afgoden en wendt u tot de levende God en wordt behouden. Weet u niet meer hoe u verder moet? Bij God is raad. Zucht u onder uw zondaarsbestaan en weet u niet hoe u verlost moet worden van uw verdorvenheid, kom wendt u tot Jezus en laat u zaligen. Is het uw hartelijke verlangen om gered te worden maar meent u dat u niet genoeg zonden kennis heeft? Kom, spoed u naar Golgotha, zie het Lam Gods daar hangen, een vloek geworden voor vloekelingen. ‘Mijn God, Mijn God waarom hebt Gij mij verlaten‘ zo klinkt Zijn stem, het is om uw zonden dat Hij daar hing van God verlaten in de helse angsten en verschrikkelijke pijnen. Kom nader tot Hem, zie zijn liefdevolle ogen en hoor zijn lippen spreken, ‘Het is volbracht.’ ‘Vader, nu is Mijn volk volmaakt’. ‘In Uwe handen beveel Ik Mijn Geest.’ Zoek het leven niet buiten Hem. Zijn bloed reinigt van alle zonden. En hoe meer u mag delen in Zijn liefde, hoe meer u mag genieten van het heil wat Hij heeft aangebracht. Hij moet wassen en wij minder worden. (Joh. 3:30). Zijn genade maakt u klein, en doet Hem schitteren. Zijn liefde maakt u bedorven voor de wereld. Zijn heiligheid doet u zuchten onder uw verdorven vlees. Zijn heerlijkheid doet u verlangen om daar te zijn waar Hij alles zal zijn. Straks mogen allen die hem liefhebben huppelen als daar is een nieuwe hemel en een nieuwe aarde waarop gerechtigheid is. Daar zal geen mens meer zeggen ‘ik ben ziek’. Geen zonde zal ons kwellen. Geen ongeloof zal de heerlijkheid verduisteren. Geen biddeloosheid zal ons overvallen. Daar zal Lof en aanbidding uitgaan tot het Lam Gods, tot God onze Vader en tot ere van de Heilige Geest.

Kom, zouden we daar geen zin in krijgen. In gedachten zie ik het dartele lammetje spelen met de leeuw, daar zie ik een kind spelen met een krokodil en allen verheugen zich in de heerlijkheid Gods. Hart en ziel springen op bij de gedachten om ongestoord onze Drieenige God te mogen loven en te prijzen. Kom Heere Jezus. Amen.

Psalm 48 vers 6

Want deze God is onze God;
Hij is ons deel, ons zalig lot,
Door tijd noch eeuwigheid te scheiden;

Ter dood toe zal Hij ons geleiden.