Volg ons op YouTube

Was ons hart niet brandende in ons, als Hij tot ons sprak. Lukas 24:32.

Een diep bedroefde Maria Magdalena ontmoet op de eerste dag van de week haar opgestane Heiland. Wat een blijdschap heeft haar hart vervuld. Hij is opgestaan, Hij leeft. Verdriet moet plaats maken voor blijdschap. Al het treuren heeft opgehouden als zij weten mag dat Jezus leeft. Vol goede moed gaat zij op weg om het de discipelen te vertellen. Zij zitten nog in diep verdriet met duizend vragen waar ze geen antwoord op hebben. Wat een duisternis kan ons hart vervullen als we Jezus moeten missen. Heel hun bestaan is aan het wankelen gebracht, al hun hoop en uitzicht is veranderd in treurigheid. En dan staat daar Maria, met de blijde boodschap: ‘de Heere is opgestaan en ik heb Hem gezien.’ Maar ach, wie kan een hart, overstelpt van verdriet en vol van ongeloof bereiken? Zij geloven haar niet. Maria had ook de opdracht van de Heere Jezus gekregen om Petrus in het bijzonder te boodschappen dat Hij was opgestaan. Petrus staat op en gaat naar het graf. Wat moet er niet door Petrus zijn heengegaan, hij had zijn Meester zo lief, hij wilde wel voor Hem sterven, maar hoe beschaamd was hij uitgekomen. Tot drie keer toe had hij Hem verloochend, hoe liefdevol hadden Jezus ogen hem aangekeken. Hoe bitter had hij gehuild, gehuild van verdriet, van beschaamdheid en diep berouw maar ook van verwondering over zoveel liefde tegenover zoveel ontrouw. Maar hoe machteloos had hij gestaan toen zijn lieve Meester daar aan dat vervloekte kruishout hing. Moest dit nu alles zo aflopen. Nee, dit was zo geheel anders dan hij gedacht had. En dan kwam nu de boodschap dat Jezus was opgestaan, met een speciale aandacht, aan hem terwijl hij het niet meer waard was een discipel te heten. Hij sprong op en ging naar het graf. Verwondering vervult hem als hij het lege graf ziet en de linnen doeken. Maar ach, Jezus is er niet.

Op de weg van Jeruzalem naar Emmaüs lopen twee andere discipelen van Jezus, het zijn Kleopas en één waarvan de naam niet vermeld staat. Kleopas, ook wel Klopas genoemd was er één die Jezus goed kende. In Johannes 19:25 lezen we dat zijn vrouw ook bij het kruis stond. Zij zijn onderweg vanaf Jeruzalem naar het 60 stadiën verder gelegen Emmaüs. Een reis van zo’n 7500 stappen, omgerekend ongeveer 11,5 Km. Terwijl ze daar zo lopen, spreken ze met elkaar over alles wat er gebeurd is. Ze hebben geen antwoorden op de vele vragen die bij hen opkomen. Hoe moet het nu verder? Wat is waarheid en hoe moeten ze dit alles plaatsen? Ze kunneen zichzelf niet meer helpen en juist dan is de redding nabij. Jezus voegt zich bij hen. Door goddelijke macht worden hun ogen zo gehouden dat zij Hem niet herkennen. In Gods wijsheid lag besloten dat zij eerst nog wat onderwijs moesten ontvangen om enerzijds hun ongeloof te openbaren en anderzijds hen de weg in de Schriften aan te wijzen. ‘Wat redenen zijn dit, die gij wandelende onder elkander verhandelt, en waarom ziet gij droevig?’ Zo vraagt Jezus hen. Kleopas neemt het woord, eerst vraagt hij hoe het mogelijk is dat Hij niets weet van wat er gebeurd is in Jeruzalem en dan getuigt hij van Jezus, van Zijn kracht in werken en woorden, voor God en al het volk. Hij verteld hoe de overpriesters en oversten Hem hebben overgeleverd tot het oordeel des doods en hoe Hij gekruisigd is. Kleopas schaamt zich niet uit te komen voor Jezus al wist hij niet wie hij voor zich had. Zijn hart was vol liefde, hoe kon hij nu zwijgen? Hij verteld verder hoe zij hoopten dat Hij het was die Israël zou verlossen. Vast en zeker hadden ze dit gedacht, aansluitend op dat wat Zacharias de vader van Johannes de Doper had geprofeteerd. ‘Geloofd zij de Heere, de God Israëls, want Hij heeft bezocht en verlossing teweeggebracht Zijnen volke; En heeft een Hoorn der zaligheid ons opgericht in het huis van David, Zijn knecht; Gelijk Hij gesproken heeft door den mond Zijner heilige profeten, die van het begin der wereld geweest zijn ; Namelijk een verlossing van onze vijanden en van de hand van al degenen die ons haten; Opdat Hij barmhartigheid deed aan onze vaderen, en gedachtig ware aan Zijn heilig verbond, En aan den eed dien Hij Abraham, onzen vader, gezworen heeft, om ons te geven, Dat wij, verlost zijnde uit de hand onzer vijanden, Hem dienen zouden zonder vrees, In heiligheid en gerechtigheid voor Hem, al de dagen onzes levens, Lukas 1:68-75.’ Zij allen zagen uit naar de verlossing in Israël en ook Anna de profetes had geprofeteerd bij de geboorte van Jezus. Maar ach, al met al is het nu al de derde dag sinds dit gebeurd is. Hij de Messias is gekruisigd, gestorven en begraven.

We zijn ontsteld, zo spreekt Kleopas verder, door dat wat de vrouwen ons verteld hebben, zij zijn vroeg in de morgen bij het graf geweest en zagen Zijn lichaam niet. Zij vertelden dit ons en daarbij dat zij engelen gezien hadden die zeggen dat Hij leeft. Nu zijn er van ons, naar het graf geweest en vonden inderdaad een leeg graf maar Hem zagen zij niet.

Wat hadden deze verdrietige mannen aan het geloof van de vrouwen? Al zou heel de wereld juichen, hun ongeloof moest verdreven worden. Wie anders dan Gods Geest kon hen hierin leiden? Het was juist die Geest die hen had onderwezen in de achterliggende jaren. Het was Jezus zelf die hen dit onderwijs gegeven had. En toch hun ongeloof had de overhand. Dan kan Jezus niet anders dan hen vermanen en bestraffen. ‘O onverstandigen en tragen van hart om te geloven al hetgeen de profeten gesproken hebben! Moest de Christus niet deze dingen lijden, en alzo in Zijn heerlijkheid ingaan?’

Wat kan een mens onverstandig en traag van hart zijn in het geloven. Vaak heeft de Heere Jezus met hen gesproken op een heldere en duidelijke wijze dat dit alles zou gaan gebeuren. In Matthéüs 16:21 lezen we: ‘Van toen aan begon Jezus Zijn discipelen te vertonen, dat Hij moest heengaan naar Jeruzalem, en veel lijden van de ouderlingen en overpriesters en Schriftgeleerden, en gedood worden, en ten derde dage opgewekt worden.’ Dan lezen we dat de Heere Jezus voor de tweede keer in Matthéüs 18:22-23 aankondigt dat Hij moet lijden: ‘En als zij in Galiléa verkeerden, zeide Jezus tot hen: De Zoon des mensen zal overgeleverd worden in de handen der mensen; En zij zullen Hem doden, en ten derde dage zal Hij opgewekt worden. En zij werden zeer bedroefd.’ We lezen hier dat de discipelen zeer bedroefd werden, zij wisten dus bewust dat dit alles zou gaan gebeuren. En dan lezen we in Matthéüs 20:17-19 dat de Heere Jezus voor de derde keer aankondigt dat Hij gaat lijden: ‘En Jezus opgaande naar Jeruzalem, nam tot Zich de twaalf discipelen alleen op den weg, en zeide tot hen: Zie, wij gaan op naar Jeruzalem, en de Zoon des mensen zal den overpriesters en schriftgeleerden overgeleverd worden, en zij zullen Hem ter dood veroordelen; En zij zullen Hem den heidenen overleveren, om Hem te bespotten en te geselen en te kruisigen; en ten derden dage zal Hij weder opstaan.’ Tot drie keer toe zijn de discipelen voorbereid op dat wat komen zou. Zowel het lijden en sterven als de opstanding na drie dagen, was voorzegd. En toch, zodra het gebeurt, laten zij zich in de war brengen door dat wat er gebeurd, zij leven niet door het geloof maar struikelen over hun gevoel. Hun gehele gevoelsleven staat op de kop. Alle zalige zoetheid is weg en in deze duisternis kunnen zij niet meer zien op dat wat er geweest is. Zij kunnen in deze ongelovige toestand niet meer denken aan dat wat Hij hen had gezegd. Wat een heerlijk wonder als de Heere dan zelf weer komt om ons hoofd op te heffen. Als Hij komt om ons te bestraffen en tegelijk te wijzen op de helderheid van Zijn eigen Woord.

Zo begon Hij hen te onderwijzen in de Schriften hoe Mozes en de Profeten van Hem geschreven hadden. Dezelfde Schriften die ook wij nu nog mogen hebben. De boeken van Mozes die beginnen bij Genesis met het prachtige verhaal hoe God in zes dagen de gehele schepping voortbracht. Hoe Hij als pronkjuweel van de schepping de mens schiep in Zijn eigen beeld. En dan lezen we de verschrikkelijke zwarte bladzijde in Genesis 3 waar we zien hoe diep de mens gevallen is. Geen boom of dier maar juist de mens stond op tegen God onze maker. Door te luisteren naar en te gehoorzamen op dat wat de duivel zegt, maakten wij God tot een leugenaar. God had gesproken, ten dage als gij daarvan, dat is van de boom der kennis des goed en des kwaads, eet, zult gij de dood sterven. Nu, wij aten en God kon van Zijn recht geen afstand doen. De mens moest sterven. Ongetwijfeld zal de Heere Jezus nu met Kleopas en de andere discipelen gesproken hebben over wat hier gebeurde en dan ook gewezen op de heerlijke belofte die daar al klonk. ‘En ik zal vijandschap zetten tussen u en deze vrouw, en tussen uw zaad en tussen haar Zaad; Datzelve zal u de kop vermorzelen en gij zult Het de verzenen vermorzelen.’ De oorlog was verklaard. De mens zou in een voortdurende strijd leven met de satan. Maar hier word ook gesproken over het Zaad en dat is Christus die de kop van satan zal vermorzelen. Nu, terwijl Hij daar wandelt, is deze voorzegging in vervulling gegaan. Hij heeft op het vloekhout de kop van satan vermorzeld, alles leek er op dat de satan ging winnen, maar Jezus de Verlosser overwon!

Adam en Eva zagen door hun zondeval dat zij naakt waren, God zelf zorgde voor klederen, rokken van vellen. Het eerste dier werd hier geslacht als type van Jezus, het brandoffer wat eens op Golgotha geslacht zou worden. Adam en Eva werden bedekt met deze vellen, een beeld van de gerechtigheid van Christus.

Dan lezen we verder in Genesis 22 hoe God sprak tot Abraham: ‘En in uw Zaad zullen gezegend worden alle volken der aarde, naardien gij Mijn stem gehoorzaam geweest zijt.‘ Eens zou uit Abrahams zaad, het Zaad de Messias geboren worden. In Genesis 26:4 zegt God dat ‘In uw Zaad zullen gezegend worden alle volken der aarde.’ Allen, uit verschillende volken en natiën die in Hem zullen geloven zullen eeuwig leven ontvangen. ‘De scepter zal van Juda niet wijken, noch de wetgever van tussen zijn voeten, totdat Silo komt, en Denzelven zullen de volken gehoorzaam zijn.’ Ook hier in Genesis 49 vers 10 wordt voorzegd dat Silo, dat op Christus wijst, komen zou. En de volken zullen Hem gehoorzaam zijn. Uit alle volken zullen er zijn die Hem gelovig zullen volgen in leven en sterven. Dan lezen we verder in de boeken van Mozes in Deuteronomium 18:15 ‘Een Profeet uit het midden van u, uit uw broederen, als mij, zal u de HEERE uw God verwekken; naar Hem zult gij horen.’ Mozes de knecht van God heeft deze woorden moeten opschrijven om heen te wijzen naar de Christus die komen zou. En dan wees heel de Oud Testamentische schaduwdienst heen naar de Heere Jezus en Zijn offer. Het volk Israël had mogen schuilen achter het bloed en werd uitgeleid uit Egypte. In de woestijn gaf God hen de Tabernakel als een afschaduwing van Gods heerlijke reddingsplan. God zelf wilde wonen midden tussen het volk. Al de offers die gebracht werden wezen heen naar de heerlijkheid en de volkomenheid van het offer wat straks op Golgotha gebracht zou worden. Het volk ontving de Wet des Heeren waarvan zij wisten dat zij die niet houden konden en deze werd gelegd in de Ark des Verbonds. Deze Ark met het verzoendeksel zag op Christus Die de wet in het binnenste van Zijn ingewand heeft. (Ps. 40:8) Christus alleen kan deze wet houden, Hij de volmaakte, gaf Zijn dierbaar bloed, opdat wetsovertreders van schuld en zonde bevrijd zullen worden.

Het onderwijs van de Heere Jezus aan Kleopas en de andere discipel ging verder met de Profeten. We denken aan Jesaja 7:14. “Zie een maagd zal zwanger worden, en zij zal een Zoon baren en Zijn Naam IMMANUËL heten.’ Maria zou terwijl zij nog maagd was, een Zoon baren en Zijn Naam zou zijn IMMANUËL, God met ons. Jesaja gaat verder en ziet als het ware over de tijd heen als hij in hoofdstuk 9:5 zegt. ‘Want een Kind is ons geboren, een Zoon is ons gegeven, en de heerschappij is op Zijn schouders; en men noemt Zijn Naam Wonderlijk, Raad, Sterke God, Vader der eeuwigheid, Vredevorst.’ Hoe heerlijk is Zijn Naam! Ook Jeremia sprak in Zijn Profetie in hoofdstuk 23:5,6 ‘Zie de dagen komen, spreekt de HEERE, dat Ik den David een rechtvaardige SPRUITE zal verwekken; Die zal Koning zijnde regeren en voorspoedig zijn, en recht en gerechtigheid doen op de aarde. In Zijn dagen zal Juda verlost worden en Israël zekere wonen; en dit zal Zijn Naam zijn, waarmede men Hem zal noemen: DE HEERE ONZE GERECHTIGHEID.’

We lezen in Ezechiël 34:23 ‘En Ik zal een enigen Herder over hen verwekken, en Hij zal hen weiden, namelijk Mijn Knecht David; Die zal hen weiden en Die zal hun tot een Herder zijn.’ De Knecht David waarvan ook in hoofdstuk 37:25 gesproken wordt, die Vorst zal zijn tot in eeuwigheid dat is de Heere Jezus Christus, die geopenbaard is als de goede Herder die Zijn leven stelt voor de schapen.

En zo heeft de Heere Jezus hen meegenomen door de schriften. Om hen te onderwijzen en hen weer te doen zien op de Waarheid van Gods Woord. Het was voorzegd dat Hij komen zou maar ook dat hij lijden moest. Zoals we lezen in Jesaja 50:6 ‘Ik geef Mijn rug dengenen, die Mij slaan, en Mijn wangen dengenen, die Mij het haar uitplukken; Mijn aangezicht verberg Ik niet voor smaadheden en speeksel.’ ‘Maar Hij is om onze overtredingen verwond, om onze ongerechtigheden is Hij verbrijzeld; de straf die ons de vrede aanbrengt, was op Hem, en door Zijn striemen is ons genezing geworden, Jes. 53:5.’

Wat een heerlijk onderwijs uit de mond van de Allerhoogste, Hij zelf was de vervulling van al de profetieën, Hij was het die om onze overtredingen is verwond. Hij is een vloek geworden (Deut. 21:23) heeft de toorn van God vrijwillig willen ondergaan en is zo als het Brandoffer geslacht om God te verzoenen. Gods toorn is gestild, de schuld betaald Het Lam van God heeft de zonde weggenomen, Hij is opgestaan en leeft.

En zo wandelt Hij met deze mannen. Als zij gekomen zijn bij Emmaüs dan dringen zij aan om bij hen te blijven. De avond valt al in en vast en zeker wilden zij nog wel meer onderwezen worden. Wat is er heerlijker als in alle verdriet en moedeloosheid gewezen te worden op Jezus. Alleen dan kan ons hart weer ademhalen. Hij heft ons het hoofd omhoog en doet ons Zijn gunst aanschouwen. En dan gaat Hij met hen mee naar binnen. Als Hij met hen aanligt aan tafel, neemt Hij het brood en zegent het. Als Hij het gebroken heeft, geeft Hij het hun. En dan worden hun ogen geopend, en zij kennen Hem. Vaker hadden zij met hem gegeten, zij hadden gehoord hoe hij een zegen uitsprak over het eten. En dan nu, ineens vallen hun schellen van de ogen en zien zij Hem. Hun Jezus voor zich in levende lijve. Terwijl Hij het brood breekt, zien zij de tekenen in Zijn handen, de tekenen van de nagelen die Zijn handen doorboord hebben. O, wonderlijk schouwspel. Als we dit op ons laten inwerken, daar is de Heiland, zojuist heeft Hij hen onderwezen uit de Schriften hoe Hij moest lijden om hen van zonden te bevrijden. Hoe hij vanwege hun zonde doorwond moest worden en dan ineens zien zij de wonden voor hun ogen. Het is Jezus, hun lieve Meester, Hij zit hier voor hen, Hij zelf heeft hen onderwezen. Vreugde, blijdschap, verwondering, ootmoed, schaamte, liefde en aanbidding vervult hun harten terwijl Jezus uit hun gezicht verdwijnt.

O zalig moment, wanneer Jezus liefde ons hart vervult, als alle schaduw wegvliegt in het licht van deze Zon. Alles is nieuw, alles gaat weer leven als Jezus leeft.

En dan zijn ze weer samen, ze kijken elkaar aan en zeggen: ‘Was ons hart niet brandende in ons als Hij tot ons sprak op de weg en als Hij ons de Schriften opende?’ O, Ja nu kunnen ze het verklaren wat er gebeurde onderweg, hoe hun moedeloze hart vervult werd met een brandend verlangen, een verlangen naar hun Heiland. Er kwam hoop in hun hart toen Jezus tot hen sprak. Een brandend verlangen, wat alleen zij kennen die de zoetheid van Jezus Naam hebben ervaren. Zij die iets geproefd hebben van Zijn liefde, weten ook wat het is om brandend van verlangen te zijn naar Zijn liefde in tijden van donkerheid, van aanvechting en benauwdheid. Als satan rondgaat en ons wijsmaakt, dat Jezus dood is, dat het alles maar een fabel is, of dat Jezus wel leeft maar niet voor ons. O, wat kan het hart dan ineenkrimpen van pijn. Maar kom, laten we zien op de Overwinnaar, Jezus, Hij leeft, Hij heeft satans kop vermorzeld en Hij staat er voor in dat u in Hem zult overwinnen, als u Hem maar gehoorzaamd, Hem volgt in al de dagen van uw leven, dan zult u straks, wie weet hoe spoedig met Hem zijn in de eeuwige heerlijkheid.

Mogelijk zegt, u ja maar hoe moet dat dan? Wel op dezelfde wijze als in de tijd van de Heere Jezus, door Zijn Woord te geloven waarin Hij ons nu vandaag nog wil onderwijzen. Door niet eigenwijs te zijn, maar u te laten leiden door Gods Geest. Door eigen krachten en inzichten aan de kant te werpen en u als een kind in Vaders sterke hand over te geven. Door te geloven dat u een verdoemelijk zondaar, de dood verdiend hebt en de eeuwige straf, maar dat Jezus voor u de straf betaald, de dood heeft overwonnen en een eeuwig heerlijkheid heeft bereid. Daar hoor ik er één zeggen, o als het zo gemakkelijk ging. Juist, zo gemakkelijk gaat het, Christus Jezus heeft alles volbracht en u mag het gelovig aannemen. Dit is de gehoorzaamheid die God van ons eist. Meent u dat het anders moet en dat u iets moet doen, dan zult u eeuwig omkomen omdat u God tot een leugenaar hebt gemaakt en Zijn geschonken heil niet hebt willen aannemen. O, vrienden, kiest nu heden wie u dienen zult.

Is uw hart nu brandende en zegt u, O ja, geef mij die Jezus, die mij verlost van al mijn zonden en mij het leven in Hem schenkt. Weet en geloof dan dat het God Geest is die dit in u werkt. ‘Want het is God Die in u werkt beide het willen en het werken, naar Zijn welbehagen. Fill. 2:13’ Leg al uw bezwaren aan de kant en dankt God voor de genade die Hij u schenkt. Leer vertrouwen op de Heere alleen, ga u weg met Hem en laat u onderwijzen. Hij zal u brengen op plaatsen waar u zelf niet komen zou, Hij zal u de weiden wijzen en uw hart vervullen met blijdschap en aanbidding. Zoek gelegenheden om in Zijn Woord te lezen, Hijzelf zal u onderwijzen en u leren de weg die gij gaan zult. Laat de liefde van Christus in u stromen opdat Hij door u geprezen wordt. Hoe meer u mag leunen op Zijn volbrachte werk, hoe meer u de grootheid van die genade zal leren inzien. Uzelf zult alsmaar kleiner worden en Hij zal groeien. Wondervolle heerlijkheid Gods.

Kleopas en zijn vriend staan op, het is al avond, maar niets kan hun weerhouden om de reis van zo’n drie tot vier uur nog eens af te leggen. Wat een vreugde in hun harten, nee ze hebben niet gevoeld dat ze weer moesten wandelen, ze werden gedragen als een arend op de wind. Ze waren zo vol liefde en blijdschap dat ze dat niet voor zichzelf konden houden. Zo snel ze konden gingen zij op weg naar de discipelen om ook hen dit blijde nieuws te vertellen. Wat is het heerlijk om andere mensen, die verdrietig zijn, of onder moedeloosheid gebukt gaan, te verblijden met deze heerlijke boodschap: ‘Jezus leeft!’ We zien ze als het ware binnen komen bij de discipelen, nog voor ze iets kunnen zeggen, wordt hun al door de discipelen toegeroepen: ‘De Heere is waarlijk opgestaan en is van Simon gezien.’ Wat een vreugde. Een huis vol mensen die zich verblijden in de opgestane Heere. Is er een grotere vreugde denkbaar? Is er ergens op de wereld een plek waar meer vermaak is dan daar waar Jezus Naam geprezen wordt? Samen spreken ze over de wondervolle ontmoeting en de gesprekken die zij gehad hebben, over het breken van het brood en hoe Hij hun bekend werd.

In Matthéüs 24:36-47 kunnen we lezen hoe de Heere zelf in hun midden verschijnt terwijl ze zo spreken, hoe zij schrikken en hoe zij onderwijs ontvangen. Ook in dit stuk zien we dat de Heere zelf hun verstand opent zodat zij de Schrift verstonden. Hoe de Christus lijden moest en van de doden opstaan. Hier wordt gesproken dat er in Zijn Naam gepredikt moet worden, bekering en vergeving der zonden onder alle volken, beginnende van Jeruzalem. Heerlijk om deze opdracht te ontvangen. Er mag vandaag nog gepredikt worden, de zoetheid van Zijn Naam, de vergeving voor de grootste van de zondaren. Wat een wonder van genade, juist daar in het hol van de moordenaars moest begonnen worden met prediken van de vergeving der zonden. Voor God is geen zondaar een te groot zondaar. Zijn genade is overvloeiende voor de grootste van de zondaren. Een ieder die tot Hem komt zal genezing vinden. Johannes heeft begrepen wat zijn opdracht was als hij preekt in 1 Johannes 2:12 ‘Ik schrijf u, kinderkens, want de zonden zijn u vergeven om Zijns Naams wil.’Alleen in Zijn Naam ontvangen wij vergeving van zonden. ‘Want alzo lief heeft God de wereld gehad dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gezonden heeft, opdat een iegelijk die in Hem gelooft, niet verderve maar het eeuwige leven hebbe. Joh. 3:16’

Was ons hart niet brandende in ons als Hij tot ons sprak? Lieve vrienden, een ieder onderzoekt zichzelf op weg en reis naar de eeuwigheid. Waar gaat ons verlangen naar uit, naar de wereld en al zijn vermaak? Naar geld en goed, rust en ontspanning? Voor eeuwig zullen we ermee omkomen. Of mag u door genade zeggen, dat uw hart brand van verlangen naar de zaligheid die alleen in Hem te vinden is? Zijn Naam is Wonderlijk, Raad, sterke God, Vader der eeuwigheid, Vredevorst. Hij roept u toe. ‘Komt herwaart tot Mij allen die vermoeit en belast zijt en ik zal u rust geven, Matth. 11:28.’ ‘O alle gij dorstigen, komt tot de wateren, gij die geen geld hebt, komt koopt en eet, ja komt, koopt zonder geld en zonder prijs, wijn en melk, Jes. 55:1.’ ‘ En de Geest en de bruid zeggen: Kom. En die het hoort, zegge: Kom. En die dorst heeft, kome; en die wil, neme het water des levens om niet, Openb. 22:17.’ Kom vrienden verlustig u in de Heere, laat alle tegenspraak varen, geef niet langer gehoor aan de duivelse influisteringen ‘onderwerpt u dan Gode; wederstaat den duivel, en hij zal van u vlieden. Jak. 4:7.’ ‘Geef de duivel geen plaats, Ef. 4:27.’ De Heere Jezus is het zo waard om geliefd, gediend en geprezen te worden. Hij alleen wil alle eer ontvangen. Hij schenkt ons uit goedheid zonder pijl een eeuwig zalig leven. Geprezen zij Zijn Naam. Amen.

Psalm 68 vers 10

Geloofd zij God met diepst ontzag!

Hij overlaadt ons, dag aan dag,

Met Zijne gunstbewijzen;

Die God is onze zaligheid.

Wie zou die hoogste Majesteit

Dan niet met eerbied prijzen?

Die God is ons een God van heil;

Hij schenkt, uit goedheid, zonder peil,

Ons ‘t eeuwig zalig leven;

Hij kan, en wil, en zal in nood,

Zelfs bij het naad’ren van den dood,

Volkomen uitkomst geven.