Woorden van Jezus – Geeft gij hen te eten
‘En als Jezus dit hoorde, vertrok Hij van daar te scheep, naar een woeste plaats alleen; en de scharen, dat horende, zijn Hem te voet gevolgd uit de steden. En Jezus uitgaande, zag een grote schare, en werd innerlijk met ontferming over hen bewogen, en genas hun kranken. En als het nu avond werd, kwamen Zijn discipelen tot Hem, zeggende: Deze plaats is woest, en de tijd is nu voorbijgegaan; laat de scharen van U, opdat zij heengaan in de vlekken en zichzelven spijze kopen. Maar Jezus zeide tot hen: Het is hun niet van node heen te gaan, geeft gij hun te eten. Doch zij zeiden tot Hem: Wij hebben hier niet, dan vijf broden en twee vissen. En Hij zeide: Brengt Mij dezelve hier. En Hij beval de scharen neder te zitten op het gras, en nam de vijf broden en de twee vissen, en opwaarts ziende naar den hemel, zegende dezelve; en als Hij ze gebroken had, gaf Hij de broden den discipelen, en de discipelen aan de scharen. En zij aten allen en werden verzadigd, en zij namen op, het overschot der brokken, twaalf volle korven. Die nu gegeten hadden, waren omtrent vijf duizend mannen, zonder de vrouwen en kinderen, Matth. 14:13-21.’
Johannes de Doper, de stem als van een roepende in de woestijn, riep de mensen op tot bekering omdat het Koninkrijk der hemelen nabijgekomen was. Hij zette de mensen aan het denken, schroomde niet om hen hun zonden aan te wijzen en wees heen naar de komende Messias. Zo had Johannes ook Herodus gewaarschuwd omdat hij getrouwd was met Herodias de vrouw van zijn broer Filippus. Dat viel natuurlijk niet in goede aarde en zo belandde Johannes in de gevangenis. Hoewel Herodus graag luisterde naar de woorden van Johannes, kwam hij toch zover, dat hij onder druk van zijn vrouw, Johannes de Doper op gruwelijke wijze om het leven bracht. Nu Herodus hoorde van Jezus, vroeg hij zich af Wie toch Deze Jezus was en wilde Hem graag ontmoeten.
Jezus hoort dit terwijl Zijn door Hem uitgezonden discipelen weer terugkwamen van hun missie en vertelde wat zij gedaan en geleerd hadden. Gehoorzaam aan hun Meester en Zijn opdracht waren zij rondgegaan om het Koninkrijk der hemelen te prediken, de zieken te genezen en de duivelen uit te werpen. Wat een bijzondere ervaring moet dit voor hen zijn geweest. Hoe heerlijk om te zien dat de duivelen hen onderworpen waren als zij die in de Naam van Jezus bestraften. Wat een zegen om te zien hoe de zieken genazen en te zien hoe mensen de boodschap van het Koninkrijk aanvaarden en zich bekeerden. Maar natuurlijk zullen zij, net als hun Meester, ook tegengas gekregen hebben, er zullen negatieve woorden vol kritiek hebben geklonken. Ze zullen woorden van roem maar ook van bespotting hebben moeten incasseren. Ze zullen ongetwijfeld momenten vol passie en kracht hebben beleefd maar ook momenten van teleurstelling en zwakte. Dan komen ze bij Jezus, hun Meester. Wat zullen ze een diepe bewondering voor Hem hebben gehad, het was immers Zijn kracht die hen deed overwinnen. Dan neemt Jezus hen apart om wat te rusten. Wat een zegen om zo’n Meester te hebben, een Meester die weet wat Zijn discipelen nodig hebben. Rust een weinig. Er is geen betere plaats voor te stellen dan in de nabijheid van Jezus, Die het gezegd heeft; ‘Komt herwaarts tot Mij allen die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven.’
Ondertussen ziet Jezus een grote groep mensen en wordt van binnen met grote ontferming over hen bewogen, Hij ziet hen als schapen zonder herder. Dwalende schapen, blootgesteld aan alle gevaar, sommigen gehavend, andere schuw maar allen in gevaar van verscheurd te worden door de grijpende wolven. Wat moet dat zijn geweest om als Schepper te wandelen tussen Zijn Eigen schepsels en te zien hoe zij vanwege hun zonden de dagelijkse gevolgen moesten ondervinden. Hier is de Goede Herder, Die Zijn Eigen leven geeft voor Zijn schapen, als een Lam is Hij geslacht om de zonde, schuld, vloek en pijn weg te nemen. Hij de Bron van alle goed, loopt op de zieken af en geneest hen, Hij maakt hen de Blijde Boodschap van redding en genade bekend. Onvermoeid gaat de Goede Herder daar door Zijn kudde en legt Zijn zegenende handen op hen die zonder Hem ten dode zijn opgeschreven. Wie van ons zou daar niet bij geweest willen zijn, wie van ons zou niet een aanraking willen van deze gezegende Jezus?
Ondertussen loopt het al tegen de avond en komen Zijn discipelen tot Hem. Ze wijzen Hem op het feit dat de dag al haast voorbij is en dat deze hongerige mensen iets te eten nodig hebben. Het lijkt hen goed dat Jezus de mensen wegstuurt uit deze woeste omgeving om voor zichzelf eten te gaan kopen. Dan klinkt het wonderlijke antwoord van de Heere Jezus: ‘Het is niet nodig dat zij heengaan, geeft gij hen te eten.’
Geeft gij hen te eten… ongetwijfeld zullen de discipelen elkaar aangekeken hebben, ze keken nog eens rond en zagen het machtig grote aantal mensen, ze keken in de beurs en beschikten over tweehonderd penningen en hoewel dat de waarde van tweehonderd daglonen was, was dat volgens Filippus nooit genoeg om alle mensen van een klein beetje eten te voorzien. Andreas de broer van Petrus wijst Jezus op een kleine jongen die vijf broden en twee vissen bij zich had. Uit de mond van de discipelen klinkt: ‘Wij hebben hier niet, dan vijf broden en twee vissen.’
De discipelen, die net terug zijn van hun kleine zendingsreis vol wonderbaarlijke krachten, zijn even vergeten dat ze hier te doen hebben met de Schepper van hemel en aarde. Zou voor Hem iets te wonderlijk zijn? Zouden ze nu niet terug moeten denken aan het moment dat God tot Mozes sprak dat Hij het volk Israël vlees te eten zou geven in de woestijn? Zouden ze dan niets geleerd hebben van de vraag die Mozes stelde? ‘Zeshonderd duizend te voet is dit volk, in welks midden ik ben; en Gij hebt gezegd: Ik zal hun vlees geven, en zij zullen een gehele maand eten! Zullen dan voor hen schapen en runderen geslacht worden, dat voor hen genoeg zij? Zullen al de vissen der zee voor hen verzameld worden, dat voor hen genoeg zij? Numeri 11:21 en 22.’ Nee, Mozes kon zich niet voorstellen dat alle mensen een hele maand vlees zouden eten, zoveel dat het hun neus uit zou komen. Hij keek om zich heen, overzag de uitdaging en redeneerde met zijn menselijke verstand waarbij hij vergat hoe God hen op wonderlijke wijze uit Egypte had geleid, hoe er een pad was ontstaan in de zee, hoe de wolk en vuurkolom hen beschermde en hoe het manna dagelijks van de hemel kwam. Hoe herkenbaar is de redenatie van Mozes, hoe beschamend herkenbaar is dat kleine geloof in Die grote Almachtige God. Hoor het antwoord van de HEERE: ‘Zou dan des HEEREN hand verkort zijn? Gij zult nu zien, of Mijn woord u wedervaren zal, of niet, Num. 11:23.’ Zouden de discipelen nu geen moed moeten putten uit al de wonderen die zij gezien hebben en met David kracht moeten putten uit al die getuigenissen? Denk aan het water uit de rotsteen (Ex. 17) of aan de weduwe van Zarfath, die Elia om raad vroeg en zag hoe haar olie en meel zich niet verminderde totdat de hongersnood ten einde was (2 Kon. 4). Of aan de olie van de weduwe die met haar nood tot Eliza ging en zich vermeerderde totdat alle vaten in huis gevuld waren en de schuld kon worden afbetaald (1 Kon. 17)?
Dan klinkt Jezus woord: ‘Brengt Mij dezelve hier.’ Ondertussen zorgen de discipelen er voor dat alle mensen gaan zitten. Jezus neemt de vijf broden en de twee vissen, ziet op naar de hemel en zegent het voedsel. Dan voltrekt zich het grote wonder in de handen van Hem die hemel en aarde geschapen heeft. Hij breekt de broden en de vissen en terwijl Hij het breekt gaan Zijn discipelen uit om te delen van dat wat zo klein begonnen was. Alle mensen konden eten zoveel als zij wilden, ja allen die daar zaten werden verzadigd. O wat een wonder, vijf broden en twee vissen hebben de monden gevoed van vijfduizend mannen en vele vrouwen en kinderen. Zou er voor God iets onmogelijk zijn?
Als iedereen verzadigd is, wordt het overige ingezameld en worden twaalf korven gevuld met brokken brood. Wat een wonder! Vrienden, zou dit ons niet moeten bemoedigen? Waarom zien op de omstandigheden, op dat kleine beetje wat wij soms hebben? Zie omhoog en leg het in de handen van de Heere. Dat kleine beetje wat wij hebben, zal, in Zijn hand gelegd, tot grote zegen zijn. Zie niet op het kleine loon dat u misschien ontvangt en nooit toereikend kan zijn voor uitgaven die nodig zijn tot onderhoud. Zie niet op uw ogenschijnlijke kleine vaardigheden en talenten tegenover de grote uitdagingen waar u voor staat. Nee laten wij alles leggen in de handen van de Heere en verwonderd worden over dat wat Hij doen zal.
‘Deze is waarlijk de Profeet die in de wereld komen zou, Joh. 6:14.’ Hij is de van God gezondene in Wiens hand wij veilig zijn. Als wij Hem onze schuld geven dan zal Hij ons daarvan verlossen en er Zijn vrede voor in de plaats geven. Als wij Hem ons harde hart geven dan zal Hij het vervullen met Zijn liefde. Als wij onszelf beschikbaar stellen met dat wat wij hebben zal het onder Zijn Zegenende handen tot grote zegen worden.
Wat een bemoediging om bemoedigd te worden door het Woord van God. Wij zijn klein maar Hij is groot. Wij zijn zwak maar Hij is machtig. Misschien is ons geloof maar klein en toch als dat kleine geloof rust in de handen van Deze God, dan zullen wij bemerken hoe groot, goed, genadig en barmhartig Hij is. Glorie aan God! Amen. Hallelujah.
Wilco Vos Veenendaal 19-11-2018