Volg ons op YouTube

Woorden van Jezus – Gij zegt het

‘En Jezus stond voor den
stadhouder; en de stadhouder vraagde Hem, zeggende: Zijt Gij de Koning der
Joden? En Jezus zeide hem: Gij zegt het. En als Hij van de overpriesters en de
ouderlingen beschuldigd werd, antwoordde Hij niets. Toen zeide Pilatus tot Hem:
Hoort Gij niet hoevele zaken zij tegen U getuigen? Maar Hij antwoordde hem niet
op een enig woord, alzo dat de stadhouder zich zeer verwonderde. En op het
feest was de stadhouder gewoon het volk een gevangene los te laten, welken zij
wilden. En zij hadden toen een welbekenden gevangene, genaamd Barábbas. Als zij
dan vergaderd waren, zeide Pilatus tot hen: Welken wilt gij dat ik u zal
loslaten, Barábbas, of Jezus, Die genaamd wordt Christus? Want hij wist dat zij
Hem door nijdigheid overgeleverd hadden. En als hij op den rechterstoel zat, zo
heeft zijn huisvrouw tot hem gezonden, zeggende: Heb toch niet te doen met dien
Rechtvaardige; want ik heb heden veel geleden in den droom om Zijnentwil. Maar
de overpriesters en de ouderlingen hebben den scharen aangeraden dat zij zouden
Barábbas begeren en Jezus doden. En de stadhouder antwoordende zeide tot hen:
Welken van deze twee wilt gij dat ik u zal loslaten? En zij zeiden: Barábbas.
Pilatus zeide tot hen: Wat zal ik dan doen met Jezus, Die genaamd wordt
Christus? Zij zeiden allen tot hem: Laat Hem gekruisigd worden. Doch de
stadhouder zeide: Wat heeft Hij dan kwaads gedaan? En zij riepen te meer,
zeggende: Laat Hem gekruisigd worden. Als nu Pilatus zag dat hij niet vorderde,
maar veelmeer dat er oproer werd, nam hij water en wies de handen voor de
schare, zeggende: Ik ben onschuldig van het bloed dezes Rechtvaardigen;
gijlieden moogt toezien. En al het volk antwoordende zeide: Zijn bloed kome
over ons en over onze kinderen. Toen liet hij hun Barábbas los, maar Jezus
gegeseld hebbende, gaf hij Hem over om gekruisigd te worden. Toen namen de
krijgsknechten des stadhouders Jezus met zich in het rechthuis en vergaderden
over Hem de ganse bende. En als zij Hem ontkleed hadden, deden zij Hem een
purperen mantel om; En een kroon van doornen gevlochten hebbende, zetten die op
Zijn hoofd, en een rietstok in Zijn rechterhand; en vallende op hun knieën voor
Hem, bespotten zij Hem, zeggende: Wees gegroet, Gij Koning der Joden. En op Hem
gespogen hebbende, namen zij den rietstok en sloegen op Zijn hoofd. En toen zij
Hem bespot hadden, deden zij Hem den mantel af en deden Hem Zijn klederen aan
en leidden Hem heen om te kruisigen. En uitgaande, vonden zij een man van
Cyréne, met name Simon; dezen dwongen zij dat hij Zijn kruis droeg, Matth.
27:11-32.’

Wat een nacht, als een lam werd
Hij ter slachting geleid, gevangen in de Hof van Getshemane, gebracht tot voor
Annas de voormalige hogepriester die Hem naar Kajafas de hogepriester zond,
daarvandaan is Jezus naar Pilatus, de stadhouder gevoerd, die Hem tussendoor
ook nog voor koning Herodus liet verschijnen. Terwijl zoveel valse
beschuldigingen tegen Hem klonken, er zoveel bespottingen, hoon en slagen Hem
troffen, was Hij als een schaap dat stom is voor het aangezicht van zijn
scheerders en deed Hij Zijn mond niet open. Niet open, in die zin dat Hij
Zichzelf niet verdedigde, Hij had kunnen bewijzen de Zoon van God te zijn, Hij
had alle valse beschuldigingen kunnen weerleggen en Zijn beschuldigers tot
zwijgen kunnen brengen maar deed het niet, opdat vervuld zou worden: ‘Maar
Hij is om onze overtredingen verwond, om onze ongerechtigheden is Hij
verbrijzeld; de straf, die ons den vrede aanbrengt, was op Hem, en door Zijn
striemen is ons genezing geworden, Jes. 53:5.’

Daar zien we Jezus staan voor
Pilatus, die geen raad wist met deze tot nog toe onschuldig verklaarde Koning
der Joden. Buiten stonden de aanklagers, de mannen die zich niet verontreinigen
wilden met het binnengaan van het rechthuis. Zij wilden rein blijven om het
Pesachmaal te kunnen genieten, maar ze stoorden zich er niet aan een
onschuldige de dood in te jagen.

In de drie evangeliën, Mattheüs,
Markus en Lukas lezen we dat Jezus door Pilatus gevraagd wordt of Hij de Koning
der Joden is. Daarop antwoord Jezus dan: ‘Gij zegt het.’ Waardoor Jezus,
zonder het ronduit te zeggen, niet ontkent de Koning der Joden te zijn. Om een
beter beeld te krijgen van wat er in het rechthuis plaatsvond moeten we het 18e
hoofdstuk van het evangelie van Johannes er bij pakken.

We zien, als we alle vier de
evangeliën naast elkaar leggen, dat Pilatus zich geen raad wist met de
situatie. Omdat de Joden Jezus wilden doden, maar dit volgens hun eigen wet
niet mochten, moest Pilatus het maar opknappen. Het enige argument dat Pilatus
van de beschuldigers te horen krijgt is dat als Jezus geen kwaaddoener was, zij
Hem niet zouden hebben overgeleverd. Als Pilatus in het rechthuis gaat, terwijl
de vrome beschuldigers buiten blijven, ontstaat er een gesprek tussen Jezus en
Pilatus. Pilatus vraagt of Jezus de Koning der Joden is, waarop Jezus vraagt: ‘Zegt
gij dit van uzelven, of hebben u anderen van Mij gezegd?’
Met andere
woorden, vraagt u dit persoonlijk en of uit belang van de Romeinse overheid of
is het omdat anderen dit van Mij zeggen? Pilatus antwoord: ‘Ben ik een
Jood?’
We kunnen dit opvatten alsof hij zegt: “Zou ik net als een Jood,
doen alsof ik geïnteresseerd ben, terwijl ik dat niet ben?” Waarbij het woord
Jood een vieze smaak geeft. Het kan ook zijn dat hij de vraag stelt: “Waarom
zou ik er belang bij hebben of U de Koning der Joden bent, ik ben toch geen
Jood, ik vraag dit uit belang van de rechtszaak.” Om te onderstrepen waarom Pilatus
het vraagt zegt hij: ‘Uw volk en de overpriesters hebben U aan mij
overgeleverd; wat hebt Gij gedaan?’
Pilatus zal recht moeten spreken, en
daar staat hij tegenover een Mens die Zichzelf de Koning der Joden zou hebben
gemaakt. Wat een situatie, hij zal ongetwijfeld weten dat de Joden uitzien naar
hun Koning, Die verlossing zal brengen van de Romeinse overheersing en dan
staat hier een Mens die beschuldigd wordt de Koning der Joden te zijn. Nee,
Deze Man kan niet de Persoon zijn die de Joden verwachten, want dan zouden zij
Hem niet overleveren. Hoor wat Jezus zegt: ‘Mijn Koninkrijk is niet van deze
wereld. Indien Mijn Koninkrijk van deze wereld was, zo zouden Mijn dienaars
gestreden hebben, opdat ik den Joden niet ware overgeleverd; maar nu is Mijn
Koninkrijk niet vanhier, Joh. 18:36.’

Mijn Koninkrijk is niet van deze
wereld. Jezus heeft Zijn discipelen geen bevel gegeven om te strijden met het
zwaard, zij werden niet aangespoord om vuur van de hemel te doen komen om de
tegenstanders te verslinden. Jezus had gezegd: ‘Want de Zoon des mensen is
niet gekomen om der mensen zielen te verderven, maar om te behouden, Luk.
9:56.’
De Romeinse overheerser zal geen nadeel ondervinden van Jezus de
Koning der Joden, Hij is niet gekomen om een aards koninkrijk op te richten
maar om ons de Vader te openbaren. Sinds de zondeval is er een strijd tussen
twee rijken; het Koninkrijk der hemelen en het koninkrijk van de boze die zich
op aarde heeft gevestigd en zoveel vrijwillige onderdanen heeft gevonden onder
de mensen. Sinds de zondeval zijn alle mensen aan de zonde en haar gevolgen
onderworpen, alle mensen staan van nature met de rug naar God en leven in
vijandschap tegen het Koninkrijk der hemelen. Totdat, door Gods genade, ontdekt
wordt dat deze vijandschap een vijandschap is tegen de levende God, Die niet
wil dat de mens verloren gaat maar dat zij behouden wordt. Door de ontdekkende
werking van Gods Heilige Geest komt de zondaar dan vroeg of laat op het punt
dat de liefde hem te veel wordt en hij de wapens neerlegt om door Gods genade
gewassen te worden van schuld en zonden, door het geloof in de Heere Jezus
Christus. Daar wordt een strijder een dienaar, een vijand een vriend, ja een
opstandeling een kind van de Allerhoogste. Zo wordt Gods Koninkrijk uitgebreid,
niet door kracht, nog door geweld maar door Gods Geest (Zach. 4:6).

Maar; ‘bent U dan een Koning’,
zo vraagt Pilatus. Waarop Jezus zegt: ‘Gij zegt dat Ik een Koning ben.
Hiertoe ben Ik gekomen en hiertoe ben Ik in de wereld gekomen, opdat Ik der
waarheid getuigenis geven zou. Een iegelijk die uit de waarheid is, hoort Mijn
stem.’
Pilatus antwoord: ‘Wat is waarheid?’ om vervolgens tegenover
het volk te getuigen geen schuld in Hem te vinden. Toch laat hij Hem geselen,
Hem kronen met een doornenkroon en onschuldig levert hij Hem uit tot de
kruisdood. Daar staat de Weg, de Waarheid en het Leven, gekroond met doornen,
die vanwege de vloek op de zonde de wereld hebben overwoekerd, overkleed met
een purperen mantel en een rietstaf in Zijn hand. ‘Zie de Mens.’ Allen
die tot Hem komen zullen rust vinden, maar hoor hoe de menigte schreeuwt: ‘Kruis
Hem, kruis Hem!’
Pilatus die alleen kon doen wat hem van boven was
toegelaten, roept: ‘Zie uw Koning!’ Waarop de woedende menigte roept: ‘Neem
weg, neem weg, Kruis Hem!’
Zo wordt de Koning der Joden, door de
rechtelijke macht onschuldig verklaard, uitgeleverd en weggevoerd om gekruisigd
te worden. ‘Waarlijk, Hij heeft onze krankheden op Zich genomen, en onze
smarten heeft Hij gedragen; doch wij achtten Hem, dat Hij geplaagd, van God
geslagen en verdrukt was, Jes. 53:5.’
Zie het Lam Gods dat de zonde der
wereld wegneemt, kom vrienden, laten wij ons voor Hem buigen. Nog even en Hij
komt, dan zal alle oog Hem zien en alle knie zich voor Hem buigen. De grote
vraag zal dan zijn: Hebben wij Hem lief gehad en is Hij voor ons de Weg, de
Waarheid en het Leven geworden waardoor wij God de Vader hebben leren kennen
als onze Vader? Nog is het tijd. Zie het
Lam, verblijdt u in de Heere en verwacht Zijn Komst. Hallelujah. 

  

Wilco
Vos Veenendaal 16-02-2020