Volg ons op YouTube

Woorden van Jezus – Wanneer gij bidt

‘En wanneer gij bidt, zo zult gij niet zijn gelijk de geveinsden; want die plegen gaarne, in de synagogen en op de hoeken der straten staande, te bidden, opdat zij van de mensen mogen gezien worden. Voorwaar, Ik zeg u, dat zij hun loon weg hebben. Maar gij, wanneer gij bidt, ga in uw binnenkamer, en uw deur gesloten hebbende, bidt uw Vader, Die in het verborgen is; en uw Vader, Die in het verborgen ziet, zal het u in het openbaar vergelden. En als gij bidt, zo gebruikt geen ijdel verhaal van woorden, gelijk de heidenen; want zij menen, dat zij door hun veelheid van woorden zullen verhoord worden. Wordt dan hun niet gelijk; want uw Vader weet, wat gij van node hebt, eer gij Hem bidt, Matth. 6:5-8.’

De vorige keer dachten we samen na over de woorden van de Heere Jezus, waarbij Hij ons onderwees over het doen van aalmoezen of de daden van barmhartigheid. Vandaag denken we na over Zijn onderwijs rond het persoonlijke gebed; ‘wanneer gij bidt.’ Omdat de Heere Jezus ook dit keer weer de geveinsde of schijnheilige hypocriet ter waarschuwing voorstelt, is het goed om ons in gedachten te verplaatsen naar de tempel.

Terwijl we daar in de tempel, in stille overdenking zijn, zien we een man binnenkomen. Hij ziet er netjes uit, gekleed volgens Joodse traditie en naar de wet, aan de hoeken van zijn kleed, de kwasten of tsietsiet (Deut. 22:12). Het valt ons op dat de kwasten aan het gebedskleed van deze farizeeër wel erg lang zijn. De gedenkkwasten aan het gebedskleed van de Heere Jezus, die door de bloedvloeiende vrouw aangeraakt werden (Matth. 9:20), waren een stuk minder opzichtig. Maar, laten we deze man niet veroordelen, hij zal er wel een rede voor hebben. We zien hem daar staan met het hoofd omhoog terwijl hij het volgende bidt: ‘O God! ik dank U, dat ik niet ben gelijk de andere mensen, rovers, onrechtvaardigen, overspelers; of ook gelijk deze tollenaar. Ik vast tweemaal per week; ik geef tienden van alles, wat ik bezit, Luk. 18:11.’ Ineens verandert het mooie plaatje van deze biddende man in een verschrikkelijk beeld. Dat wat er zo vroom uitzag, blijkt niets anders te verbergen dan hoogmoedige eigengerechtigheid. Zijn hele gebed is helemaal geen gebed. Al klinkt het dankbaar, er is van dankbaarheid geen sprake, het beeld van afhankelijkheid is slechts een beeld, want deze schijnheilige heeft het best met zichzelf getroffen en heeft God helemaal niet nodig. Hij kijkt laag en veroordelend neer op de tollenaar die ook zojuist is binnengekomen. Als we naar de tollenaar kijken dan zien we hem staan, zijn hoofd is niet fier omhoog geheven, zijn ogen zijn niet gericht op de hemel. We zien hoe hij zichzelf op de borst slaat terwijl zijn gebed opstijgt tot de troon van de genade: ‘O God! Wees mij zondaar genadig!’ Twee zondaren, twee gebeden, de één verworpen, de ander aangenomen. De één had geen verzoening nodig, de ander kon niet zonder. Hij die genoeg had aan eigen gerechtigheid, kon gaan, zonder vervult te worden en de verzoening te genieten. De ander kon het met niet minder doen, dan Gods ontfermen en mocht verzoend naar huis toe gaan.

Zomaar een beeld dat de Heere Jezus ons voor ogen schildert. Een beeld dat aansluit bij de woorden van onze overdenking: ‘En wanneer gij bidt, zo zult gij niet zijn gelijk de geveinsden; want die plegen gaarne, in de synagogen en op de hoeken der straten staande, te bidden, opdat zij van de mensen mogen gezien worden. Voorwaar, Ik zeg u, dat zij hun loon weg hebben’ Net als bij hen die hun werken van barmhartigheid doen om van de mensen gezien te worden, hebben ook zij die graag bidden om van de mensen gezien of gehoord te worden, hun loon al ontvangen in de vorm die ze zo graag hadden. Met de pluim of goedkeuring van mensen moeten zij het doen, want van God zullen zij geen zegen ontvangen.

De Heere Jezus gaat verder, ‘Maar gij, wanneer gij bidt…’ Net zoals de daden van barmhartigheid, is ook het bidden, een vanzelfsprekendheid voor hen die geloven. Het gebed is als het ware de adem van de ziel. Zonder gebed is er geen geestelijk leven. De gelovige kan niet zonder de dagelijkse omgang met God waarbij de dankzeggingen en de verlangens, de noden, de vreugde, de pijn en het verdriet worden uitgesproken. De Bijbel zegt: ‘Het offer der goddelozen is den HEERE een gruwel; maar het gebed der oprechten is Zijn welgevallen, Spr. 15:8.’

De gelovige weet zich afhankelijk en is dankbaar voor de genade aan hem of haar bewezen. Van God alleen is zijn of haar verwachting, op Zijn belofte leert zij pleiten en om bescherming, licht en wijsheid blijft zij gelovend vragen. De gelovige beseft dat hij of zij zonder de Heere Jezus niets doen kan en dat drijft steeds opnieuw uit om te bidden en te danken. De gelovige wordt helaas ook bestreden en bemerkt hoe gemakkelijk het is om in plaats van gelovig te vertrouwen, af te wijken en te vervallen in ongeloof en twijfel. Juist het kennen van eigen zwakheid en het gevaar om te vervallen in daden die voortkomen uit eigen inzichten en verlangens, maken afhankelijk en drijven tot het gebed. Paulus zegt: ‘Bidt zonder ophouden, 1 Thess. 5:17.’ Tegelijk zegt hij: ‘Dankt God in alles; want dit is de wil Gods in Christus Jezus over u, 1 Thess. 5:18.’ Bidden en danken is onlosmakelijk aan elkaar verbonden en de gelovige leert meer en meer om dankend te bidden omdat hij of zij vertrouwt dat het gelovige gebed in de Naam van Jezus zal verhoord worden.

‘Maar gij, wanneer gij bidt, ga in uw binnenkamer, en uw deur gesloten hebbende, bidt uw Vader, Die in het verborgen is; en uw Vader, Die in het verborgen ziet, zal het u in het openbaar vergelden.’ Deze woorden moeten we zien in context van het geheel, zoals we dat altijd moeten doen. De Heere Jezus geeft ons hier geen gebod om alleen te bidden achter een gesloten deur. Het gaat er hier om dat we niet bidden zoals de hypocriet om van mensen gezien te worden. Met ons bidden mogen we er nooit op uit zijn om geëerd te worden door mensen, het moet alles strekken tot eer van God. Niet de vorm, de lengte of de melodie is aangenaam voor God, Hij ziet en kent het hart van hen die tot Hem bidden. Het bidden moet oprecht zijn.

De Heere Jezus Zelf bad in het bijzijn van Zijn discipelen en nam ook de tijd om alleen met Zijn Vader in afzondering te zijn op de berg. Van Petrus lezen we dat hij op het dak in gebed was en zo mogen ook wij overal bidden. Wij mogen bidden als wij in onze slaapkamer zijn, in de woonkamer, de keuken, in de auto, op de fiets, op school, in de werkplaats, op het land of waar dan ook. Als onze stille gebeden opstijgen uit ons hart dan mogen wij weten en geloven dat God ons hoort. Ook wanneer wij hardop bidden, is het niet belangrijk waar wij ons bevinden maar belangrijk hoe en waarom wij bidden. Toch geloof ik dat het belangrijk is om een zogenaamde binnenkamer te hebben, een plaats waar we alleen zijn met de Heere. Een plaats waar we vrijuit ons hart voor God kunnen openen zonder dat we op welke wijze dan ook gestoord kunnen worden. Op deze wijze zal de relatie tussen God de Vader en het gelovige kind versterkt worden.

Lieve vrienden, maak tijd vrij om alleen met de Heere te zijn. Zij die Hem aanroepen, zullen verhoord worden. De Bijbel leert ons dat al wie de Naam des Heeren zal aanroepen, zalig zal worden (Joël 2:32, Rom. 10:13). Is het dan niet voor alle dingen noodzakelijk om ons te keren tot God en Hem gelovig te zoeken? Broeders en zusters; ‘wanneer gij bidt,’ zo zegt de Heere Jezus. U weet uit ervaring dat er geen betere plaats is dan daar waar de gemeenschap met God genoten wordt. De tijd die wij afzonderen om bezig te zijn met Zijn Woord, waarbij wij Hem biddend danken, loven en prijzen is de meest kostbare tijd die wij op aarde bezitten. Laten wij als wij bidden de eer van God zoeken of het nu in het openbaar of in het verborgen is. Hebt u een plaats op deze aarde die u niet graag zou willen missen, een plaats waar u God hebt ontmoet en steeds opnieuw verlangt te ontmoeten, een berg, een bos, een dak, een kelder, een slaapkamer, of een ander vertrek waar u uw hart in alle vrijmoedigheid kunt uitstorten voor God? Verwaarloos uw tijd in de binnenkamer niet. Als we bidden laten we dat dan niet doen zoals de heidenen, die vallen in herhalingen of prachtige verhalen zonder inhoud afsteken. Wij hoeven niet te preken tegen God, maar mogen Hem eenvoudig vertellen hoe dankbaar wij Hem zijn en eenvoudig bekend maken wat ons verlangen is. God weet immers alle dingen en Vader weet precies wat Zijn kind nodig heeft zelfs voor wij Hem daarom vragen.

‘Weest in geen ding bezorgd; maar laat uw begeerten in alles, door bidden en smeken, met dankzegging bekend worden bij God, Filipp. 4:6.’ Amen.

Wilco Vos Veenendaal 06-11-2017