Woorden van Jezus – Want de Zoon des mensen is een Heere ook van de sabbat
‘In dien tijd ging Jezus, op een sabbatdag, door het gezaaide, en Zijn discipelen hadden honger, en begonnen aren te plukken, en te eten. En de Farizeen, dat ziende, zeiden tot Hem: Zie, Uw discipelen doen, wat niet geoorloofd is te doen op den sabbat. Maar Hij zeide tot hen: Hebt gij niet gelezen, wat David gedaan heeft, toen hem hongerde, en hun, die met hem waren? Hoe hij gegaan is in het huis Gods, en de toonbroden gegeten heeft, die hem niet geoorloofd waren te eten, noch ook hun, die met hem waren, maar den priesteren alleen. Of hebt gij niet gelezen in de wet, dat de priesters den sabbat ontheiligen in den tempel, op de sabbatdagen, en nochtans onschuldig zijn? En Ik zeg u, dat Een, meerder dan de tempel, hier is. Doch zo gij geweten hadt, wat het zij: Ik wil barmhartigheid en niet offerande, gij zoudt de onschuldigen niet veroordeeld hebben. Want de Zoon des mensen is een Heere ook van den sabbat, Matth. 12:1-8.’
In gedachten zien we velden vol met gerst, gereed om te oogsten. Het is op een sabbatdag dat we de Heere Jezus met Zijn discipelen daar doorheen zien wandelen. Wat had ik daar graag bij willen zijn, gewoon heerlijk wandelen samen met Jezus en ook met u, om te luisteren naar Zijn onderwijs en om de vragen die ons zo vaak bezig houden met Hem te bespreken. Wat zou het fijn zijn om de zaken, die lieve broeders en zusters nu zo vaak van elkaar scheiden, gewoon aan Jezus voor te leggen. Terwijl ik dit zo denk, besef ik dat we dat eigenlijk nu ook gewoon zouden moeten doen. Waarom verkiezen wij zo vaak te strijden over zaken die ten koste gaan van onze liefde tot de Heiland en elkaar? Maar, laten we onze gedachten verder richten op de wandeling van Jezus met Zijn discipelen. Terwijl ze daar zo wandelen, voelen de discipelen hun magen knorren, ze plukken zomaar wat halmen, wrijven ze in hun handen en kauwen op de heerlijke voedzame korrels. Dit vredige beeld hoeft geen vraagtekens op te roepen, het plukken van de halmen was geen diefstal. God Zelf heeft in Zijn rechtvaardige wetten aandacht besteed aan deze zaken. In Deuteronomium 23 vers 25 lezen we: ‘Wanneer gij zult gaan in uws naasten staande koren, zo zult gij de aren met uw hand afplukken; maar de sikkel zult gij aan uws naasten staande koren niet bewegen.’ Net zoals de hoeken van het veld volgens Gods wetten niet geoogst worden maar dienen tot onderhoud van de armen, zo is het ook geoorloofd te eten van de vruchten die men op de weg tegenkomt. Hoe groot is Vaders zorg.
Toch lezen we in het Bijbelgedeelte van onze overdenking dat er mensen waren die aanstoot namen aan het gedrag van de discipelen. Het waren de Farizeeërs, hoe kritisch hielden zij Jezus in het oog. Ze waren er op uit om Hem te vangen, diep vanbinnen hadden zij een afkeer van Jezus en Zijn gerechtigheid. Ze hadden zulke goede gedachten van zichzelf en wilde zo graag gezien worden van de mensen. Maar Jezus doorzag hen en liet hen voelen dat hun eigengerechtigheid in het oog van God niets dan schijnvertoon was. Dit deed de vijandschap in hun harten ontbranden en zo volgde ze Jezus nauwlettend, in de hoop Hem eens te zien struikelen. Vrienden is het vandaag ook niet vaak zo? Als ik eerlijk ben herken ik dit ook in mijn eigen leven, ik ben dankbaar voor het feit dat mijn ogen ervoor geopend zijn maar met schaamte kan ik vaak terugdenken aan de periode dat ik mijzelf beter voelde dan andere mensen, ik bedoelde het serieus, leefde ernstig maar kon tegelijk zo laag neerzien op de mensen om mij heen. Ik maakte keuzes en bekritiseerde de keuzes van anderen, ik was zo vaak, tegen, terwijl ikzelf nog zoveel moest leren. Ik weet bijvoorbeeld nog hoe ik gedrukt onder schuld en zonden, zocht naar vrede voor mijn hart. Wat was ik opstandig als ik mensen geestelijke liederen hoorde zingen. Diep vanbinnen was ik verdrietig en begreep niet hoe men zo lichtzinnig kon zingen van een Heiland die men niet kende. Maar hoe kon ik beoordelen of zij Hem wel of niet kenden? Het feit was dat ik geen troost, leven en vrede bij Hem gevonden had. Vandaag zing ik zo graag psalmen en geestelijke liederen tot eer van God en wens om dit met al mijn familie, vrienden en bekenden van harte te kunnen zingen in het vaste geloof dat Hij onze zonden heeft weggedragen. Sommige van die geliefden, begrijpen niet, hoe ik, die eens kritisch was, nu zo graag wil zingen van mijn Heiland. Lieve vrienden, laten wij niet te gemakkelijk wijzen naar de farizeeërs, ik heb ontdekt dat in mij de farizeeër springlevend was en gelukkig, door Gods genade aan het sterven is, ik mag geloven dat die farizeeër met Christus begraven is terwijl ik nu mag leven in de kracht van Christus opstanding.
Wat was nu het punt waar de farizeeërs over vielen? Het was het feit dat de discipelen op de sabbatdag aren plukte. Volgens hen was dit niet geoorloofd. Hun vaste overtuiging was gegrond op de mondelinge overleveringen die zich weer gronden op de Thora. Vandaag de dag kunnen wij lezen van Mainonides: “Wie op de sabbat koren oogst, zij het ook maar zoveel, dat het de grootte van een vijg uitmaakt, vervalt in de schuld. Nu is aren afplukken een soort van oogsten; wie daarom iets van de stengel breekt, bezondigt zich alsof hij inoogstte.” En van Phïo: “De sabbatsrust moet niet alleen tot de mensen, zowel knechten als vrijen, en tot de dieren, maar ook tot de bomen en gewassen uitgestrekt worden; het is dus volgens de wet niet geoorloofd een plant, een tak of ook maar een blad op de sabbat af te snijden.” We zien dus dat de farizeërs een punt hadden gevonden, volgens hun denken waren de discipelen aan het zondigen. God Zelf heeft ons namelijk het gebod gegeven om zes dagen te werken en de zevende dag te rusten van al het werk, God Zelf heeft in zes dagen de hemel en de aarde gemaakt en ruste op de zevende dag (Ex. 10:9-11). Maar, pas op, nergens ademt Gods Woord een wettische geest van kramp, die we helaas wel vinden in de menselijke inzettingen en overleveringen. God heeft nergens gezegd dat we geen appel mogen plukken op de sabbatdag om daar heerlijk van te genieten. Hij heeft nergens gezegd dat het plukken van wat graanhalmen, werken is, dat heeft de vrome mens ervan gemaakt.
Jezus Zelf neemt het voor Zijn discipelen op: Hij neemt het voorbeeld van David, die op de vlucht voor Saul, met zijn honger tot Abimelech gaat, die hem, tegen Gods wet in, te eten geeft van de toonbroden die bestemd waren voor de priesters. Hoewel een wettische geest, die de wet letterlijk neemt, dit zou moeten veroordelen, oordeelt Gods Geest anders en ziet de daad van Abimelech als barmhartigheid. Hij koos ervoor om een David en zijn mannen van de hongerdood te redden, waarbij hij aan de essentie van de wet voldeed. God liefhebben boven alles en de naaste als onszelf is namelijk de vervulling van de wet. Ook stelt Jezus de priesters ten voorbeeld, die iedere sabbat aan het werk waren in de ceremoniële dienst, terwijl anderen moesten rusten. Waarom zij wel? Zij waren in dienst van God, Die dit Zelf zo heeft ingesteld. Terwijl iedereen moest rusten van het werk, vloeide daar toch het bloed dat wees naar de verzoening dat het Lam Gods zou brengen.
Hier zien we het ware Lam Gods, wandelend met Zijn discipelen. Hij Die van Zichzelf zegt dat Hij meerder is dan de tempel wandelt in gemeenschap met Zijn discipelen. Is er een beter gezelschap te bedenken, is er een betere plaats op aarde te vinden dan te wandelen in gemeenschap met Jezus Christus, de Zoon van God? David at van het heilige brood dat eigenlijk voor de priesters bestemd was, in de tempel klonk te midden van de sabbatsrust het geschreeuw van de dieren die geslacht werden. Hier wandelen de discipelen met het Brood des Levens, Het lam Gods Die meerder is dan de tempel. Wie van ons zou Hem de maat durven nemen of bekritiseren? Maar ook wie van ons zou met een wettische geest Hem willen verlaten om thuis in de afzondering brood te eten terwijl we al wandelend met Hem van het veld kunnen eten? Bij Hem vinden wij de rust die wij in geen aardse tempel vinden zullen, bij Hem te zijn, dat is de ware sabbatsrust!
De farizeërs die gericht waren op de letter en meer waarde zagen in een offerend leven dan in het Lam Gods Dat de zonde der wereld wegneemt, werden berispt: ‘Doch zo gij geweten hadt, wat het zij: Ik wil barmhartigheid en niet offerande, gij zoudt de onschuldigen niet veroordeeld hebben.’ Wat heeft alle vroomheid, hoe oprecht het ook lijkt, voor waarde als het hart niet is vervuld met Gods barmhartigheid? Als zij Jezus zouden kennen als hun Meester, dan zouden zij Zijn volgelingen niet bekritiseerd hebben. Zij hebben Hem niet erkend als God, de Schepper, de Wetgever en Verlosser. Ook hebben zij de diepte van Micha’s woorden niet gevat: ‘Hij heeft u bekend gemaakt, o mens! Wat goed is; en wat eist de HEERE van u, dan recht te doen, en weldadigheid lief te hebben, en ootmoediglijk te wandelen met uw God? Micha 6:8.’ Ootmoedig wandelen, dat is die gesteldheid waarbij wij kleine gedachten hebben van onszelf en grote van God en waarbij wij onze naasten niet bekritiseren maar liefhebben. Dan hebben wij God de Vader lief omdat wij Jezus kennen en beseffen dat Hem alles gegeven is in hemel en op aarde. Hij is Heere van alles, ook van de sabbat zoals Hij ons dat leert: ‘Want de Zoon des mensen is een Heere ook van den sabbat.’ Nee geen kramp na zes dagen werk maar ontspanning, rust en vrede dat is waarin Hij heeft voorzien. Hij wil dat wij na een zesdaagse werkweek, de tijd nemen om te rusten, te genieten, met Hem in gemeenschap wandelen en ons uitstrekken naar die heerlijke rust die voor ons ligt. Nog een kleine tijd en Hij komt om ons tot in alle eeuwigheid te doen rusten. Kom, vrienden laten we ons zo verblijden in Jezus Christus en in Zijn sabbat, want Hij heeft gezegd: ‘De sabbat is gemaakt om den mens, niet de mens om den sabbat, Mark. 2:27.’ Amen.
Wilco Vos Veenendaal 28-06-2018