Woorden van Jezus – Zijt goedsmoeds Ik ben het vreest niet
‘En terstond dwong Jezus Zijn discipelen in het schip te gaan, en voor Hem af te varen naar de andere zijde, terwijl Hij de scharen van Zich zou laten. En als Hij nu de scharen van Zich gelaten had, klom Hij op den berg alleen, om te bidden. En als het nu avond was geworden, zo was Hij daar alleen. En het schip was nu midden in de zee, zijnde in nood van de baren; want de wind was hun tegen. Maar ter vierde wake des nachts kwam Jezus af tot hen, wandelende op de zee. En de discipelen, ziende Hem op de zee wandelen, werden ontroerd, zeggende: Het is een spooksel! En zij schreeuwden van vreze. Maar terstond sprak hen Jezus aan, zeggende: Zijt goedsmoeds, Ik ben het, vreest niet. En Petrus antwoordde Hem, en zeide: Heere! indien Gij het zijt, zo gebied mij tot U te komen op het water. En Hij zeide: Kom. En Petrus klom neder van het schip, en wandelde op het water, om tot Jezus te komen. Maar ziende den sterken wind, werd hij bevreesd, en als hij begon neder te zinken, riep hij, zeggende: Heere, behoud mij! En Jezus, terstond de hand uitstekende, greep hem aan, en zeide tot hem: Gij kleingelovige! waarom hebt gij gewankeld? En als zij in het schip geklommen waren, stilde de wind. Die nu in het schip waren, kwamen en aanbaden Hem, zeggende: Waarlijk, Gij zijt Gods Zoon! En overgevaren zijnde, kwamen zij in het land Gennesaret. En als de mannen van die plaats Hem werden kennende, zonden zij in dat gehele omliggende land, en brachten tot Hem allen, die kwalijk gesteld waren; En baden Hem, dat zij alleenlijk den zoom Zijns kleeds zouden mogen aanraken; en zovelen als Hem aanraakten, werden gezond, Matth. 14:22-36.’
Na de wonderlijke vermenigvuldiging van de broden stuurt de Heere Jezus Zijn discipelen naar de overzijde van het meer. De mensen die zojuist de grote wonderen van de Heiland hebben genoten door het eten van de broden en het zien en ondervinden van genezingen, trekken weer verder. Dan klimt Jezus op de berg, daar in de avond, is Hij alleen met het doel om te bidden. Jezus, de Zoon van God, de grote Ik Ben, de; IK ZAL ZIJN, DIE IK ZIJN ZAL; zonderde Zich af om te bidden. Hij zocht de stilte, Hij zocht de gemeenschap met Zijn Vader. Hij verkoos momenten van stille gemeenschap met Zijn Vader om vanuit die gemeenschap te kunnen delen met de mensen waarmee Hij zo bewogen was. Hoeveel te meer hebben wij, nietige, zondige mensen het nodig om de gemeenschap met God de Vader te zoeken. Door zo in gemeenschap een aanbiddend leven te leven, zal de Heilige Geest ons leiden en bewaren voor struikelen en verstrikt raken in de zonden. Vanuit die gemeenschap zullen onze harten bewogen zijn met de mensen om ons heen en zal het Koninkrijk van God zich uitbreiden.
Terwijl Jezus in de rust was, zwoegden ondertussen Zijn discipelen op het water. Markus zegt dat Jezus zag dat zij zich zeer pijnigde om vooruit te komen. Wat een heerlijke wetenschap moet dat voor ons zijn dat Jezus weet hoe het met ons is, Hij ziet ons soms zwoegen en tobben, ja gebukt gaan onder lasten die voor ons te zwaar dreigen te worden. Terwijl Hij daar in de eenzaamheid met Zijn Vader spreekt weet Hij wat de Zijnen nodig hebben, Hij kent onze zorgen, onze angsten, onze pijnen en verdriet, Hij weet waar wij door heen gaan. Hij ziet hoe Zijn discipelen zich pijnigen op de grote levenszee. Hij ziet jonge mensen worstelen met bepaalde zonden, Hij ziet jonge mannen en vrouwen die zichzelf pijnigen in hun gedachten rondom relatievorming en hun toekomst die zo onzeker lijkt. Hij ziet echtparen die worstelen met kinderloosheid maar ook de vaders en de moeders die genieten van hun kinderen en ook zo bezet kunnen zijn met de zorgen rondom de opvoeding. Hij ziet oude mensen die terugkijken op hun snel vervlogen leven en zich zorgen maken om de generatie die na hen komt. Hij ziet de vrolijkheid van de onbezorgde kinderen, de zorgen van de ouderen, de zieken in hun leiden en in dit alles wil Hij onze biddende Hogepriester zijn. Geen zorg is Hem onbekend.
De Bijbel zegt zo mooi in Filippenzen 4 vers 6: ‘Weest in geen ding bezorgd; maar laat uw begeerten in alles, door bidden en smeken, met dankzegging bekend worden bij God.’ Terwijl wij dit in praktijk willen brengen lijkt het zo vaak alsof God doof is voor onze gebeden. Zullen de discipelen ook niet gedacht hebben aan hun Meester terwijl ze zo zwoegden op de ruwe golven? “Was Hij er maar, wist Hij maar van onze zorgen dan zouden we niet bang hoeven zijn.” Hij die eerder de wind bestrafte en zojuist nog wonderlijk de broden vermeerderde en de zieken genas, Hij zou ook nu de wind kunnen bestraffen. Waar is Jezus nu, juist nu Hij zo nodig is?
Het is de vierde nachtwake, het loopt al tegen de ochtend, een lange nacht vol angst, gevaar en tobben is gepasseerd en al die tijd wist Jezus in welke situatie zij verkeerden. Dan komt Jezus over de golven gewandeld. Waarom nu pas? Waarom zo lang gewacht? Wie zal het weten, wie van ons kan Gods wonderlijke handelen begrijpen?
Hoe blij zullen de discipelen zijn als ze Jezus daar op de golven zullen zien wandelen, Jezus hun Meester, hun Verlosser en Redder in nood. Maar nee, net als zo vaak bij ons, herkennen zij Jezus niet als Hij te hulp komt in de grootste nood.
Toen wij als gezin op het meer van Galilea voeren, werd ons verteld dat het daar enorm kan stormen, zomaar vanuit het niets komt er een wind opzetten die het hele meer veranderd in een kolkend water.
Er werd ons verteld dat de mensen in de tijd van Jezus, net als in onze tijd, vaak bijgelovig waren. Als men een schim zag, dan was dat de bode die de ziel kwam halen om haar naar het dodenrijk te brengen. We weten niet of de discipelen dit ook geloofden maar hoe het ook zij, op het moment dat zij Jezus zien, schreeuwen zij het uit van angst. Zij dachten werkelijk in deze afmattende strijd dat het einde gekomen was en dan nu ook nog een spookachtig figuur op het water. Ze konden hun emoties niet langer onder controle houden.
Dan klinkt daar die heerlijke stem van Jezus: ‘Zijt goedsmoeds, Ik ben het, vreest niet.’ Wat een heerlijke woorden uit de mond van de Schepper van hemel en aarde. Zoals Hij eens tot Elia kwam in het suizen van de zachte stilte en onlangs de storm tot bedaren bracht, zo spreekt Hij Zijn discipelen aan; ‘Hebt goede moed, Ik ben het, vreest niet.’ Lieve vrienden, wat een heerlijke bemoedigende woorden, zou er voor Hem iets te wonderlijk zijn? Waarom zouden wij bevreesd en bezorgd zijn? Hij die aard en hemel schiep, voor de kevers, de mussen en de luizen zorgt, zou Hij niet voor ons zorgen? Ik Ben, komt hier gewandeld over de golven en roept de emoties tot bedaren.
Als Petrus dat hoort, dan begint zijn hart sneller te kloppen en roept hij: ‘Heere! indien Gij het zijt, zo gebied mij tot U te komen op het water.’ Petrus, de energieke, enthousiaste en leergierige volgeling van Jezus, wil Hem in alles volgen. Als Jezus op het water kan lopen dan moet hij dat ook kunnen. “Als U het echt bent, roep mij dan tot U.” Dan klinkt de stem van Jezus: “kom”. Petrus stapt uit de boot en wandelt door de storm, over de golven, richting zijn Meester. Zou er iets onmogelijk zijn voor hen die op Jezus vertrouwen en op Hem het oog richten? Als Hij roept, wie of wat zal ons dan kunnen verhinderen? En toch… wat zijn wij toch vaak net als Petrus kleingelovig. De omstandigheden trekken ons oog van Hem af en op hetzelfde moment dreigen de storm en de golven van onze levenszee ons te machtig te worden. Petrus richt zich even op de sterke wind, ongetwijfeld kijkt hij naar het kolkende water en op hetzelfde moment zakt hij in de diepte. Arme Petrus, wat een kleingelovige, hij verloor Jezus uit het oog, zou zijn geloof in Jezus dan schijn geweest zijn? Zou hij zichzelf bedrogen hebben, nu verdrinkt hij en zal de dood vinden in plaats van het leven. Maar nee, hoor daar klinkt de schreeuw van Petrus: ‘Heere, behoud mij!’ Petrus verloor Jezus uit het oog, de omstandigheden deden hem de moed verliezen maar in zijn hart was een vertrouwen, hoe klein soms ook, dat zich vasthield aan Zijn Meester. Van Hem was zijn verwachting: ‘Heere, behoud mij!’ Dan is daar de hand van Jezus en de liefdevolle woorden: ‘Gij kleingelovige! Waarom hebt gij gewankeld?’ Petrus, waarom heb je nu gewankeld, waarom kwam er nu twijfel in je hart, is je geloof dan nog zo zwak? Lieve vrienden, wat een liefde ontmoeten we hier in Jezus. De anderen zaten in de boot, niemand had zoveel vertrouwen in Jezus als Petrus, wat Jezus kon, dat moest hij ook kunnen. En toch was zijn geloof een wankelend geloof. Maar met dat wankelende geloof was hij het die de hand van Jezus aangereikt kreeg en vanaf dat moment met een nog sterkere band aan Hem verbonden was. Kom, wees niet bevreesd, ook als je geloof soms maar klein en wankelend is, zie op Jezus, roep Hem aan en Hij zal u redden, troosten en bemoedigen.
Samen stappen zij de boot in en de wind en de golven werden stil. Zouden wij niet stil worden als we nadenken over deze Jezus? Ja laten wij met hen die in het schip waren zeggen: ‘Waarlijk, Gij zijt Gods Zoon!’
Vrienden, als je je leven nog nooit aan Jezus hebt toevertrouwd, doe dat dan nu. Belijd je zonden van ongeloof, besef hoe je schuldig bent door je overtreden van Gods heilige wetten en laat het bloed van Jezus je reinigen van al je zonden. Dan mag je weten, met allen die Hem liefhebben, dat Hij als onze Hogepriester voor ons bidt in de hemel. Hoe de stormen dan ook mogen woeden, Hij weet ervan en als de nood het hoogst is dan is onze Redder nabij. Mocht je menen te verdrinken, roept Hem aan en Zijn hand zal jou, kleingelovige, redden. Wat een God hebben wij! Toen zij aan land kwamen, kwamen de zieken overal vandaan en zij die Zijn kleed aanraakten werden gezond. Hallelujah, Hij is nog dezelfde Amen.
Wilco Vos Veenendaal 26-11-2018